Gegevensbescherming

WODC: evaluatie regeling DNA-verwantschapsonderzoek

Bij DNA-verwantschapsonderzoek in strafzaken worden DNA-profielen vergeleken waarbij wordt gezocht naar indicaties van familierelaties met de mogelijke dader. Het vaststellen van een familieband kan van grote toegevoegde waarde zijn als de politie geen concrete aanwijzingen heeft over de identiteit van de dader. Het DNA-verwantschapsonderzoek kan dan een ingewikkeld of vastgelopen opsporingsonderzoek (weer) vlot trekken. Pro facto heeft de wet geëvalueerd die per 1 april 2012 DNA-verwantschapsonderzoek in strafzaken mogelijk heeft gemaakt. De vraag die centraal stond in dit onderzoek was in hoeverre deze DNA-verwantschapsonderzoeken hebben bijgedragen aan het bereiken van de doelstelling daarvan en welke neveneffecten en knelpunten zich bij DNA-verwantschapsonderzoek voordoen.

Bij de totstandkoming van de regeling DNA-verwantschapsonderzoek is een aantal mogelijke neveneffecten van DNA-verwantschapsonderzoek genoemd dat te maken heeft met de rechten van betrokken personen. Zo zouden onschuldige personen ten onrechte betrokken kunnen worden in een opsporingsonderzoek en zou de toepassing van DNA-verwantschapsonderzoek kunnen leiden tot stigmatisering en discriminatie van bevolkingsgroepen. Ook zou er ongewenste informatie over het wel of niet bestaan van verwantschap tussen veronderstelde familieleden aan het licht kunnen komen.

Uit de evaluatie blijkt dat deze verwachtte neveneffecten zich in de praktijk niet of nauwelijks hebben voorgedaan. Een belangrijk knelpunt dat uit het onderzoek naar voren is gekomen is dat kennis over de mogelijkheden van DNA-verwantschapsonderzoek nog beperkt is binnen politie en justitie. Daardoor worden mogelijk kansen gemist in de opsporing. Daarnaast wordt DNA-verwantschapsonderzoek in de praktijk vaak als ultimum remedium ingezet terwijl vroegtijdige inzet van DNA-verwantschapsonderzoek (met name via de DNA-databank) veel onnodig traditioneel recherchewerk kan voorkomen zoals het plaatsen van telefoontaps, het stelselmatig observeren van mogelijke verdachten, hen aanhouden en verhoren. Deze middelen maken bovendien mogelijk zelfs een verdergaande inbreuk op het recht van privéleven van betrokkenen dan DNA-verwantschapsonderzoek.

In absolute aantallen is de inzet van het DNA-verwantschapsonderzoek als opsporingsmiddel beperkt. Tussen 2012 en 2018 zijn er naar schatting ongeveer 160 onderzoeken gedaan waarin actief werd gezocht naar verwantschap. In een gedeelte van de onderzoeken is daarbij gebruik gemaakt van de DNA-databank. Ongeveer 20 procent van de onderzoeken waarin met behulp van de DNA-databank naar een mogelijke verwant is gezocht, leverde een (mogelijke) verwant op terwijl blijkens de wetsgeschiedenis uitgegaan was van een veel lager percentage (5 procent). DNA verwantschapsonderzoek via de DNA databank heeft er in enkele cold cases toe geleid dat de dader is opgespoord. Grootschalig DNA-onderzoek heeft in de zaken van Vaatstra, Van Doorn en Verstappen bijgedragen aan het vinden van de (vermoedelijke) dader.

Klik hier om het eindrapport te downloaden.

Rekenkamercommissie Westerveld: werking Sociale Structuurvisie

De gemeenteraad van Westerveld heeft op 3 juli 2012 de Sociale Structuurvisie vastgesteld. De visie richt zich op de toekomst(bestendigheid) van de maatschappelijke voorzieningen binnen de (verschillende dorpen van) de gemeente Westerveld. De Sociale Structuurvisie legt de visie neer ten aanzien van het behoud en de realisatie van een kwalitatief goed, passend en toekomstbestendig niveau van maatschappelijke voorzieningen. Met deze visie wil de gemeente richting geven aan de toekomst, met als doel om de vitaliteit van de dorpen voor de inwoners te waarborgen. De maatschappelijke voorzieningen die genoemd worden in de visie zijn scholen, dorpshuizen, openluchtzwembaden, andere binnen- en buitensportaccommodaties, bibliotheken en culturele en welzijnsvoorzieningen. Al deze voorzieningen hebben volgens de Structuurvisie een functie voor de lokale gemeenschap, alhoewel het belang van de verschillende voorzieningen uiteen kan lopen.

De structuurvisie is inmiddels vijf jaar geleden vastgesteld. In deze periode hebben het college en de raad verschillende besluiten genomen die de maatschappelijke voorzieningen in de gemeente Westerveld raken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het toekennen van subsidies aan dorpshuizen, het vaststellen van gebruikerstarieven voor sportvoorzieningen en het vaststellen van een Integraal Huisvestingsplan. De rekenkamercommissie wil weten of de Sociale Structuurvisie de beoogde interne en externe werking heeft gehad bij het nemen van deze besluiten en lering trekken uit het gebruik van een beleidsdocument als een Sociale Structuurvisie.

 

Rekenkamercommissie Zwartewaterland: opvolging aanbevelingen

De rekenkamercommissie van de gemeente Zwartewaterland wil weten in hoeverre de aanbevelingen van de commissie (volledig) worden overgenomen en in hoeverre hieraan uitvoering is gegeven. Met andere woorden: de rekenkamercommissie wil inzicht in de doorwerking van de aanbevelingen van rekenkameronderzoeken en hoe dit (implementatie- en monitorings-)proces eruit ziet. Wij gaan dit onderzoek uitvoeren.

Zorginstituut Nederland: Wet langdurige zorg. Tussen wal en schip

Het stelsel voor bekostiging van de gezondheidszorg is de afgelopen jaren ingrijpend hervormd. In 2006 werd de Zorgverzekeringswet (Zvw) ingevoerd, gevolgd door de invoering van de eerste Wmo in 2007. In 2015 volgden verdere stelselwijzigingen met de invoering van de nieuwe Wmo 2015 en de Jeugdwet; beide uit te voeren door gemeenten. Ook werd in dat jaar de Wet langdurige zorg ingevoerd en de AWBZ ingetrokken nadat uit deze laatste in de voorafgaande jaren al diverse onderdelen waren overgeheveld naar de Zvw en de Wmo 2015. De afbakening tussen deze wetten is in de praktijk niet altijd makkelijk te bepalen, waardoor sommige mensen tussen wal en schip vallen.

Pro Facto heeft, in samenwerking met ARGO en in opdracht van Zorginstituut Nederland, onderzoek uitgevoerd of mensen met psychische aandoeningen en die daarnaast ook andere aandoeningen of beperkingen hebben, passende zorg krijgen. We hebben vijf verschillende ‘groepen’ patiënten getypeerd die ‘tussen wal en schip’ vallen. Dat betreft mensen met langdurige ggz problematiek die geen passende zorg ontvangen. Dit zijn:

1. Mensen met GGZ-problematiek en andere problematiek (‘gecombineerde problematiek’)
2. Mensen die een wisselende intensiteit van ggz-problematiek ervaren waarbij de behoefte aan 24-uurszorg wisselt;
3. Jongvolwassenen met ggz-problematiek (18-/18+);
4. Mensen die zorg mijden en dak- en thuislozen;
5. Mensen met een niet aangeboren hersenletsel, waaronder Korsakov.

De problemen die ervaren worden in de zorg voor mensen met een psychische stoornis (in combinatie met een andere beperking en/of complexe omstandigheden) zijn onder vier thema’s ondergebracht; toeleiding tot zorg, zorginkoop, passende zorg en samenwerking. De ervaren problemen komen bij veel cliënten voor. Bij een kleinere groep leidt dit tot grote problemen. Hieronder zijn de problemen schematisch weergegeven.

 

Klik hier om het eindrapport te downloaden.

Ministerie van BZK: evaluatie Wet revitalisering generiek toezicht

Op 1 oktober 2012 is de Wet revitalisering generiek toezicht (hierna: Wrgt) in werking getreden. Met deze wet zijn belangrijke wijzigingen in het stelstel van interbestuurlijk toezicht doorgevoerd, waarmee een vereenvoudiging van dat stelsel werd nagestreefd. Vóór 2012 bestonden verschillende vormen van specifiek toezicht en fungeerden de beide vormen van generiek toezicht (schorsing, spontane vernietiging en indeplaatsstelling) als ultimum remedium voor die gevallen waarin geen vorm van specifiek toezicht voorhanden was. Generiek toezicht is geregeld in de Grondwet, de Gemeentewet, de Provinciewet en de Algemene wet bestuursrecht en omvat de bevoegdheid van de Kroon tot schorsing en spontane vernietiging van besluiten van provinciale en gemeentelijke bestuursorganen wegens strijd met het recht of het algemeen belang en de bevoegdheid (van het ‘naasthogere’ bestuursorgaan) om een voorziening te treffen bij verwaarlozing van medebewindstaken (indeplaatsstelling). Specifiek toezicht omvat specifieke instru-menten die enkel van toepassing zijn in de desbetreffende sectorwet (aanwijzing, goedkeuring, verklaring van geen bezwaar, etc.). Met de introductie van de Wrgt is op veel terreinen het specifiek toezicht geschrapt.

Het nieuwe stelsel van interbestuurlijk toezicht zou – zo is bij de behandeling in de Staten-Generaal toegezegd – omstreeks vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet moeten worden geëvalueerd. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door Pro Facto in samenwerking met de hoogleraren Solke Munneke en Ko de Ridder. In de hoofdvraag van deze evaluatie staan de doelstellingen centraal die de wetgever destijds bij de Wrgt voor ogen stonden. Daarmee luidt de vraag als volgt:

Hoe functioneert het herziene stelsel van interbestuurlijk toezicht afgezet tegen de doelstellingen van de wetgever zoals neergelegd in de Wrgt en gelet op de uitgangspunten van effectiviteit, efficiency en transparantie en wat is de actualiteit en toekomstbestendigheid van die doelstellingen?

Klik hier om het eindrapport te downloaden.

Rekenkamercommissie Woerden: bestemmingsplanprocedures

De rekenkamercommissie Woerden laat door Pro Facto onderzoek uitvoeren naar bestemmingsplanprocedures en de rol van de gemeenteraad hierbij. De rekenkamercommissie vraagt naar een onderzoek dat verheldert en zoekt naar leereffecten voor de komende bestemmingsplanprocedures, omgevingsvisies en omgevingsplannen. Gekeken zal worden naar het procesverloop van een aantal concrete voorbeelden. We zullen specifiek kijken naar de wijze waarop de omgeving bij de planprocedure is betrokken en de beleving van de omgeving van dit proces. Het onderzoek moet zich voornamelijk richten op de doeltreffendheid maar tevens betrekking hebben op de doelmatigheid.

Rekenkamercommissie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden: verbonden partijen

De afgelopen jaren is de aandacht voor en het belang van samenwerking met andere organisaties flink toegenomen. Bij verschillende organisaties zorgt dit voor een omslag in het denken over de wijze waarop taken (dienen te) worden uitgevoerd. Dat is ook bij het hoogheemraadschap het geval: ‘Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen', aldus de visie van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De rekenkamercommissie wil het algemeen bestuur inzicht geven in de wijze waarop het hoogheemraadschap “in control” is bij verbonden partijen. Pro Facto onderzoekt of de kaderstelling en controle door het algemeen bestuur bij het aangaan en uitvoeren van overeenkomsten met verbonden partijen voldoende is geborgd.

WODC: evaluatie Wet toelating en uitzetting BES

Op 10 oktober 2010 (10-10-10) is de Wet toelating en uitzetting BES (WTU-BES) in werking getreden. Deze wet regelt het vreemdelingenbeleid voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius, gezamenlijk ook wel Caribisch Nederland genoemd. In opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid (WODC) heeft Pro Facto deze wet geëvalueerd.

De belangrijkste doelstelling van de WTU-BES is een restrictief toelatingsbeleid, oftewel, terughoudende toelating van vreemdelingen. De wet zelf draagt daar maar weinig aan bij. Nederlanders en Amerikanen hebben in beginsel geen verblijfsvergunning en tewerkstellingsvergunning nodig. Voor landen als Venezuela, Colombia, Peru en de Dominicaanse Republiek, waar veel immigranten vandaan komen, geldt daarnaast geen visumplicht voor tijdelijk verblijf. Er zijn daarom op grond van de WTU-BES geen grote barrières om toegang te krijgen tot Caribisch Nederland.

Het restrictieve element van het toelatingsbeleid komt voornamelijk tot uitdrukking in de voorwaarden voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning op grond van de Wet arbeid vreemdelingen BES (Wav BES). Er is op de eilanden veel vraag naar (tijdelijk) personeel, vooral in de horeca en de toeristische branche. Op de eilanden zelf is hiervoor onvoldoende personeel beschikbaar. Om een tewerkstellingsvergunning te krijgen, moet eerst een zgn. ‘eilandtoets’ worden uitgevoerd: gedurende een periode van vijf weken moet worden geprobeerd lokale arbeidskrachten voor een vacature te vinden voordat de eigenlijke procedure voor een tewerkstellingsvergunning kan beginnen. Dat is bedoeld om de lokale arbeidsmarkt te beschermen, maar in de praktijk levert het vooral tijdverlies, frustratie en bijkomend omzetverlies op bij lokale ondernemers omdat van tevoren duidelijk is dat deze arbeidskrachten op de eilanden niet aanwezig zijn.

Tussen 2010 en 2017 is de bevolking op Bonaire met 23% gegroeid, op Sint Eustatius met 13% en op Saba met 7%. Die bevolkingsgroei heeft grotendeels te maken met immigratie. De meeste immigranten zijn afkomstig uit Europees Nederland, de Verenigde Staten, de Dominicaanse Republiek, Venezuela, Peru en Colombia. Sinds 2016 is het aantal aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning van Venezolanen verdubbeld. Schattingen van het aantal personen dat zonder rechtsgrond op Bonaire verblijft, lopen uiteen van 200 tot 1.000, 1% tot meer dan 5% van de totale bevolking. Hoewel precieze aantallen moeilijk te geven zijn, signaleren vrijwel alle gesprekspartners op Bonaire een beduidende toename van het aantal Venezolanen dat zonder verblijfstitel op het eiland verblijft.

Het is niet duidelijk wat het maximale aantal inwoners is dat Caribisch Nederland – gezien de voorzieningen op het gebied van bijvoorbeeld de woningmarkt en de zorg – aan kan. Het is de vraag of de groei die met name Bonaire de laatste jaren doormaakt, in dit tempo door kan gaan. Daar lijken de voorzieningen op dit moment niet op te zijn ingericht. Het is al een probleem om de huidige 19.000 inwoners op een adequate wijze te huisvesten en een goede infrastructuur te bieden. De WTU-BES en de Wav BES bieden echter niet de instrumenten om de groei te stoppen, zo blijkt, en een visie van het openbaar lichaam Bonaire hierop ontbreekt.

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

Zorginstituut Nederland: procesevaluatie doorzettingsmacht

Pro Facto evalueert in samenwerking met ARGO de inzet van het instrument ‘doorzettingsmacht’ van Zorginstituut Nederland.

Zorginstituut heeft onder andere als taak om de kwaliteit van de gezondheidszorg te bevorderen. Zij stelt onder andere vast voor welke vormen van zorg een kwaliteitsstandaard, een informatiestandaard of een meetinstrument nodig is of wijziging behoeft. Deze vormen van zorg worden met een bijbehorende deadline op de Meerjarenagenda van het Zorginstituut geplaatst. Wanneer het Zorginstituut vaststelt dat partijen de genoemde termijnen niet halen, kan het deels of geheel de ontwikkeling van de kwaliteitsstandaard, informatiestandaard of meetinstrument overnemen. Deze ‘doorzettingsmacht’ is de afgelopen jaren toegepast bij vier dossiers: spoedzorg, verpleeghuiszorg, Intensive Care en integrale geboortezorg.

In de procesevaluatie wordt in deze vier dossiers teruggeblikt op het proces, hoe betrokkenen het proces hebben ervaren en het draagvlak voor de tot stand gekomen kwaliteitsproducten. Hiertoe worden door Pro Facto en ARGO interviews gehouden met alle bij het proces betrokken partijen, om te bezien hoe zij het proces hebben ervaren en op welke manier het Zorginstituut het proces in de toekomst kan verbeteren.

WODC: vorm en inhoud van gemeentelijke noodopvang en de invloed daarvan op vrijwillige terugkeer

Tussen het Rijk en de gemeenten is in de afgelopen jaren stevig discussie gevoerd over de wenselijkheid van het bieden van gemeentelijke opvang aan uitgeprocedeerde vreemdelingen in zogeheten bed-bad-broodlocaties. Pro Facto heeft in opdracht van het WODC onderzoek gedaan naar hoe opvang en begeleiding van deze vreemdelingen de medewerking aan terugkeer en andere uitstroom beïnvloeden.

Voor dit onderzoek voerden we bij tien gemeenten casestudy’s uit. We spraken met betrokken van gemeenten, opvanginstanties en andere relevante organisaties. Andere gemeenten met BBB-voorzieningen benaderden we telefonisch. Daarnaast voerden we gesprekken met vreemdelingen in de BBB-opvang. Ook legden we bezoeken af aan rijksonderdaklocaties (gezinslocaties (GL’s) en de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel).

Bestudering van de gemeentelijke opvang leert dat er overeenkomsten tussen gemeenten zijn. Bijna overal worden soortgelijke criteria voor toelating gehanteerd. Vreemdelingen worden niet toegelaten wanneer ze recht hebben op opvang door het Rijk of wanneer ze niet uit de nabijheid van de bed-bad-broodlocatie komen. In alle gemeenten zijn overlegstructuren aanwezig waardoor alle betrokken partijen, zoals gemeente, opvangorganisatie, Vluchtelingenwerk en vreemdelingenketenpartners DT&V en IND, in contact blijven over de opgevangen vreemdelingen.

Er zijn ook grote verschillen: in een deel van de gemeenten is sprake van enkel sober ingerichte nachtopvang, terwijl andere gemeenten 24-uursopvang bieden, in grote opvanglocaties maar ook in woonhuizen. Ook de mate waarin maatschappelijke activering en begeleiding van vreemdelingen naar een duurzaam toekomstperspectief – in Nederland of in het land van herkomst – plaatsvindt verschilt sterk, van verplichte, intensieve programma’s tot alleen voorlichting.

In de rijksonderdaklocaties is altijd sprake van 24-uursopvang in woningen of tweepersoonskamers op locaties van COA, waarbij begeleiding en activering wordt verzorgd door medewerkers van DT&V en COA.

Uit de door de gemeente en DT&V aangeleverde gegevens blijken grote verschillen tussen de opgevangen groep in de BBB-voorzieningen en die in de rijksonderdaklocaties. In de VBL was 72% van de vreemdelingen afkomstig uit een ‘veilig land’ , tegenover 14% in de BBB-voorzieningen en 19% in de GL’s. Voor de BBB-voorzieningen geldt daarnaast dat 38% van de vreemdelingen afkomstig is uit een land waarbij gedwongen terugkeer (bij afwezigheid van identiteitsdocumenten) moeilijk of onmogelijk is. Dit percentage ligt voor de VBL en GL’s op respectievelijk 18% en 27%.

Uit een koppeling van deze gegevens aan de IND-administratie blijkt dat de mensen in de BBB’s aanzienlijk langer in Nederland hebben verbleven dan mensen in de rijksonderdaklocaties. Gemiddeld hebben mensen in de BBB’s 8,3 jaar geleden voor het eerst een verblijfsvergunning aangevraagd. Bij de GL’s en de VBL is dat respectievelijk 5,9 en 2,7 jaar. De koppeling met IND-gegevens levert ook een beeld op ten aanzien van de huidige status van vreemdelingen (per begin maart 2018). Hier zien we dat gemiddeld 11% van de vreemdelingen die in de periode van 2015 tot en met 2017 in BBB’s verbleven, uiteindelijk mochten blijven in Nederland, terwijl nog 9% van deze groep in een procedure zit voor een asielvergunning of een reguliere verblijfsvergunning. Voor de VBL geldt dat 2% van de opgevangen groep in Nederland mag blijven, terwijl nog eens 2% op de peildatum een procedure heeft lopen. Bij de GL’s gaat het om 20% die mag blijven en 10% die nog in een procedure zit.

Uit het onderzoek komt een aantal factoren naar voren dat van invloed is op vrijwillige terugkeer van de doelgroep. Randvoorwaarde is een stabiele leefsituatie en goede (mentale en fysieke) gezondheid. Goede activering en begeleiding hebben een positief effect. Vreemdelingen werken zelden mee als ze niet overtuigd zijn van het feit dat er voor hen geen juridische mogelijkheden meer zijn voor legaal verblijf in Nederland. Daarbij is het belangrijk dat de partij die dat hen meedeelt hun vertrouwen heeft. Tot slot moet men overtuigd worden van een goed perspectief in het land van herkomst; gevoelens van onveiligheid dienen weggenomen te worden en er moet economisch perspectief geboden worden. 24-uurs bed-bad-brood-opvang met begeleiding biedt de beste kansen op het vertrek van vreemdelingen, zo blijkt uit ons onderzoek.

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken