Gegevensbescherming

Onderzoek in de (gezondheids)zorg

We hebben diverse wetsevaluaties en bestuursjuridisch onderzoek op het gebied van de (gezondheids)zorg uitgevoerd waaronder:

 Klik HIER voor meer informatie over de onderzoeken die we uitvoeren.

WODC: beïnvloeding en ondermijning lokaal bestuur met een crimineel oogmerk

Pogingen van criminelen om het lokaal openbaar bestuur te beïnvloeden door bedreigingen of infiltratie vinden in alle provincies plaats. Er is geen sprake van grootschalige beïnvloeding. Dit komt naar voren uit een onderzoek van Pro Facto, in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC). Het onderzoek richt zich specifiek op beïnvloeding met een crimineel oogmerk.

In het onderzoek zijn burgemeesters, wethouders, raadsleden, ambtenaren openbare orde en veiligheid, griffiers en gemeentesecretarissen benaderd om een digitale enquête in te vullen. Bijna 4.000 van hen hebben de enquête ingevuld (de respons loopt van 30% onder raadsleden tot 60% onder burgemeesters). Hen is gevraagd of zij in de afgelopen vijf jaar met een crimineel oogmerk bedreigd zijn, of een poging tot omkoping met een crimineel oogmerk heeft plaatsgevonden en of zij in de eigen gemeente signalen hebben opgevangen over pogingen tot infiltratie van criminelen.

Criminele pogingen tot beïnvloeding vinden overal in Nederland plaats, zowel in grote als in kleine gemeenten. Bedreiging en pogingen tot infiltratie met een crimineel oogmerk komen het meest voor, pogingen tot omkoping veel minder. In 25% van alle gemeenten geven één of meer respondenten aan dat zij vermoeden of weten dat infiltratie door criminelen heeft plaatsgevonden. Bijna een kwart van alle burgemeesters geeft aan persoonlijk te zijn bedreigd met een crimineel oogmerk. Ook wethouders (11%), ambtenaren OO&V (12%) en raadsleden (8%) zijn bedreigd.

Hoewel een groot aantal bestuurders, raadsleden en ambtenaren in aanraking komt met pogingen tot beïnvloeding met een crimineel oogmerk, constateert Pro Facto dat geen sprake is van grootschalige beïnvloeding. De ondermijnende effecten blijven in veel gevallen beperkt. De besluitvorming wordt meestal niet aangepast als gevolg van de bedreiging en de infiltratie is niet succesvol. In 8% van alle Nederlandse gemeenten heeft infiltratie wél geleid tot ondermijnende effecten: de besluitvorming werd in die gemeenten bijvoorbeeld vertraagd, informatie werd voor criminele doeleinden ingezet en in enkele gevallen werd een besluit genomen dat niet genomen had mogen worden. Bedreiging heeft in 1% van de gemeenten geleid tot ondermijnende effecten.

Kwetsbaar is vooral het verlenen van vergunningen, het handhaven van regels en voorschriften en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Voorbeeld zijn het verlenen van een horecavergunning en het tegenhouden van handhaving bij overlastgevende situaties. Vooral de randvoorwaarden daarbij zijn van belang, zoals de afstand tussen de beoordelend ambtenaar en degene die de vergunning aanvraagt en de vraag of de ambtenaar in zijn eentje situaties beoordeelt of dat meerdere collega’s zich met de besluitvorming bezighouden (‘vier-ogen-principe’). Ook de verwevenheid van kleine gemeenschappen met het lokaal openbare bestuur wordt door meerdere geïnterviewden als kwetsbaar en problematisch aangemerkt.

Dit onderzoek is het eerste diepgravende fenomeenonderzoek in Nederland naar de aard en omvang van beïnvloeding door criminelen van het lokale openbaar bestuur.

Klik HIER om de samenvatting van het rapport te downloaden en HIER voor het hele rapport. De belangrijkste bevindingen staan op één pagina weergegeven in DEZE factsheet.

Ministerie van BZK: toezicht en handhaving door gemeenten

Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van veel wet- en regelgeving. De op dit punt bevoegde bestuursorganen van gemeenten (de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering, het toezicht op de naleving en de handhaving van circa 190 wetten en daarop gebaseerde regelingen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) heeft in reactie op vragen in de Eerste Kamer tijdens de vaststelling van de begroting voor het jaar 2015 toegezegd een onderzoek naar de stand van zaken op het terrein van toezicht en handhaving bij gemeenten uit te laten voeren. Dit onderzoek moet een algemeen en actueel antwoord geven op de vraag of de toezichts- en handhavingslast voor gemeenten een reden tot zorg zou moeten zijn. Wij hebben dit onderzoek uitgevoerd. Daarbij ging het om drie domeinen: het fysieke domein (bouwen en wonen, ruimtelijke ordening, natuur- en milieubescherming en monumentenzorg), het sociaal domein (werk en inkomen, volksgezondheid, leerplicht, kinderopvang, jeugdzorg en welzijn) en het veiligheidsdomein (evenementen, horeca, coffeeshops, prostitutie en het gebruik van de openbare ruimte).

Het merendeel van de Nederlandse gemeenten beschikt over toezichts- en handhavingsbeleid in de drie domeinen, alhoewel er grote verschillen tussen deze domeinen en tussen verschillende gemeenten zijn in de mate waarin dit beleid aanwezig is. Gemeenten zijn nog druk bezig met het vormgeven van toezichts- en handhavingsbeleid in het sociaal domein. In het fysieke domein bestaat daarentegen de verplichting om toezichts- en handhavingsbeleid te hebben wettelijk voorgeschreven. De visie die gemeenten formuleren over toezicht en handhaving wordt in de meeste gevallen uitgewerkt in doelstellingen. Dit blijkt met name te gelden voor de fysieke leefomgeving en openbare orde en in de meeste gevallen niet voor het sociaal domein. De doelstellingen zijn vaak sterk lokaal gekleurd en vaak niet SMART-geformuleerd.

Om diverse redenen is het niet mogelijk gebleken te achterhalen welke budgetten en hoeveel formatieplaatsen ingezet zijn voor toezicht en handhaving. Weinig gemeenten hebben er zelf inzicht in. De planning van toezichts- en handhavingsactiviteiten lijkt gebaseerd te zijn op de voorhanden personeelscapaciteit. Bezuinigingen in afgelopen jaren hebben bij veel gemeenten ook hun tol geëist bij toezicht en handhaving. In een aanzienlijk deel van de gemeenten wordt, mede als gevolg hiervan, een capaciteitsgebrek ervaren, waardoor werkzaamheden bleven liggen. Hierdoor konden de plannen niet altijd in hun geheel uitgevoerd worden. Overigens bleek de vraag of doelstellingen behaald worden ook sterk af te hangen van de wijze waarop deze doelstellingen (SMART of niet; zeer of weinig ambitieus) geformuleerd werden.

Concluderend kan worden gesteld dat de beoogde professionalisering van het toezicht en de handhaving zich vooral heeft voltrokken in de fase van planvorming en uitvoering (die tamelijk reactief en terughoudend is), terwijl systematische evaluatie en bijsturing nog achter blijft. De planvorming en beleidsontwikkeling hebben zich in positieve zin ontwikkeld, maar zijn nog sterk op algemene en globale doelen gericht, die slechts bij uitzondering zijn geoperationaliseerd in meetbare grootheden. De uitvoering is daarmee overwegend gericht op het leveren van inzet op de toezichts- en handhavingstaken in termen van uren en nog te weinig op de resultaten die daarmee worden beoogd. Toezicht en handhaving zijn overwegend outputgericht, terwijl nog maar weinig gestuurd wordt op het realiseren van outcomes.

Klik hier om het eindrapport te downloaden.

 

WODC: doorlooptijden in de strafrechtketen

Hoewel het al langer als een probleem binnen de strafrechtketen wordt gezien, staan de doorlooptijden in de strafrechtketen sinds 2012 hoog op de agenda van de politiek en de strafrechtketen zelf. De strafrechtketen bestaat uit organisaties die verantwoordelijk zijn voor de schakels in de rechtshandhaving, in chronologische volgorde: opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. In dit onderzoek is een kwalitatieve inventarisatie uitgevoerd van de doeltreffendheid van een aantal projecten en programma's binnen de strafrechtketen die als (neven)doel hebben de doorlooptijden te verkorten. In het kader van het onderzoek zijn de volgende (wetgevings)projecten bestudeerd:

- Verkeerstoren ++
- Mobiel effectief op straat (MEOS)
- Kwaliteitsverbetering proces van opsporing en vervolging
- Strafrechtketen Versterkt en Versnelt (gebruik van Lean Six Sigma)
- ZSM-vervolgprojecten ‘inloopzittingen’ en ‘rechterlijke interventies’
- Modernisering Wetboek van Strafvordering: digitalisering
- Wet uitbreiding gronden voorlopige hechtenis

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

WODC: de escortbranche; naleving, toezicht op en handhaving

De naleving van (bestuursrechtelijke) regels door de escortbranche is slecht. Dat blijkt uit een onderzoek van Pro Facto dat in samenwerking met Intraval is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Precieze cijfers zijn niet bekend, maar in de escortbranche wordt vaak zonder vergunning gewerkt. Een reden voor het zonder vergunning werken is dat escorts de mogelijkheid wordt geboden de regels te overtreden. De frequentie en intensiteit van het toezicht is bij lange na niet toereikend om het toezicht effectief te laten zijn. Het toezicht op de escortbranche heeft bij gemeenten een lage prioriteit. Dat heeft ook te maken met de beperkte zichtbaarheid van escorts en daardoor het vermoeden van de afwezigheid van problemen. Het aantal (doorgaans niet-vergunde) escorts dat in een escortcontrole betrokken wordt is vermoedelijk maar een fractie van het totale aantal escorts.

Ondanks dat er onder escorts belangstelling is voor het aanvragen van een escortvergunning kiezen zij daar na afweging van de kosten en de baten vaak niet voor. Tegenover hoge kosten en administratieve lasten staan maar weinig voordelen. Bovendien worden vergunde escorts veel vaker gecontroleerd (tot soms drie keer per jaar) dan niet-vergunde escorts en zijn de sancties op niet-vergund werken beperkt. Het is daarom bijna verbazingwekkend te noemen dat er nog zelfstandig werkende escorts zijn die een vergunning aanvragen.

Minder klassieke escort
De voor escortactiviteiten geldende criteria zijn, aan de hand van de definitie van een escortbedrijf, op papier eenvoudig hanteerbaar. De praktijk is echter weerbarstig. Escortactiviteiten passen niet altijd meer in de gehanteerde klassieke definitie. In de praktijk verschuift het klassieke aanbod van escortbedrijven meer en meer naar andersoortige vormen, zoals een voor zichzelf werkende escort (zonder tussenpersoon) en thuisprostitutie.

Gemeenten in verwarring
De meeste gemeenten zijn van mening dat een zelfstandig werkende escort ook onder de noemer van escortbedrijf valt en vergunningplichtig is. De minister heeft medio 2016 echter aangegeven dat een individuele prostituee geen bedrijf kan zijn in de zin van de wet. De vergunningplicht geldt volgens het Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche uitsluitend voor de exploitant en niet voor thuiswerkers of zelfstandig werkende prostituees.

Gemeenten gaan niet alleen verschillend om met zelfstandig werkende escorts, maar ook met thuisprostitutie. Indien personen zich als escort aanbieden maar vervolgens thuiswerken, is voor gemeenten niet altijd duidelijk onder welke bepaling deze prostituees nu vallen. In de praktijk betekent dit dat er gemeenten zijn waar zelfstandig werkende en thuiswerkende prostituees zonder vergunning mogen werken, terwijl zij in buurgemeenten een vergunning moeten hebben. Voor zelfstandige werkende escorts die zich doorgaans weinig van gemeentegrenzen aantrekken is de huidige situatie onduidelijk.

Klik HIER om het volledige rapport te downloaden.

Ministerie van VWS: evaluatie inrichtingseisen Drank- en Horecawet

Horeca-inrichtingen zoals café, restaurants en slijterijen moeten voldoen aan de bouwkundige en technische eisen uit zowel het Bouwbesluit als het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet (Besluit DHW). Deze eisen hebben bijvoorbeeld betrekking op een minimale vloeroppervlakte en hoogte en de aanwezigheid van toiletten, water- en elektriciteitsvoorzieningen. Bij de toepassing van deze regels ervaren zowel ondernemers als gemeenten problemen. Het Bouwbesluit en het Besluit DHW regelen namelijk ten dele dezelfde onderwerpen, maar de gestelde voorschriften zijn niet altijd hetzelfde.

In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft Pro Facto in samenwerking met het Instituut voor Bouwrecht onderzoek gedaan naar de verschillen en overlap tussen de eisen in het Besluit DHW en in het Bouwbesluit. Mogelijke overlap doet zich alleen voor bij horeca- en slijterij-inrichtingen die gevestigd zijn in een bouwwerk. Op inrichtingen die niet gevestigd zijn in een bouwwerk is het Bouwbesluit namelijk niet van toepassing.

Onze conclusie is dat een aantal voorschriften in het Besluit DHW geschrapt kan worden. In de eerste plaats gaat het om eisen die in het Bouwbesluit op soortgelijke of meer specifieke wijze gesteld worden, zoals de aanwezigheid van een elektriciteitsvoorziening. In de tweede plaats trekken we in geval van enkele eisen (bijvoorbeeld de minimale hoogte bij slijterijen) de relatie met het bescherming van sociale hygiëne in twijfel. De eisen in het Besluit DHW zouden gelet op het specialiteitsbeginsel wel een dergelijke relatie moeten kennen met het in de Drank- en Horecawet beschermde belang van sociale hygiëne. In de derde plaats zijn enkele eisen te bestempelen als verouderd, bijvoorbeeld strenge ventilatie-eisen in combinatie met het thans geldende rookverbod.

Klik hier om het onderzoeksrapport te downloaden.

Rekenkamercommissies Tytsjerksteradiel en Achtkarspelen: evaluatie van het op jongeren gericht alcohol- en drugsbeleid

Overmatig alcoholgebruik op jonge leeftijd kan zowel direct als ook later in het leven leiden tot gezondheidsproblemen zoals blijvende hersenschade en een verhoogde kans op verslaving. Om gezondheidsschade van het drinken op jonge leeftijd te beperken is in de Drank- en Horecawet (DHW) een leeftijdsgrens van 18 jaar opgenomen. In 2013 is het toezicht op de DHW gedecentraliseerd naar gemeenten. De gemeenten zijn sindsdien de uitvoerders van het Nederlandse alcoholbeleid. Het verplichte Preventie- en Handhavingsplan is in feite de bekrachtiging daarvan.

De gemeenten Tytsjerksteradiel en Achtkarspelen hebben er – mede naar aanleiding van het Fries programma Jeugd, Alcohol en Drugs – voor gekozen om naast doelstellingen op het gebied van alcohol ook doelstellingen op het gebied van softdrugs in het Preventie- en Handhavingsplan op te nemen. De doelstellingen richten zich op het tegengaan van alcohol- en drugsgebruik door jongeren onder de 18 jaar.

In opdracht van de rekenkamercommissies van beiden gemeenten gaat Pro Facto samen met Intraval onderzoek doen naar de doeltreffendheid van het op jongeren gericht alcohol- en drugsbeleid.

Rekenkamercommissie Tynaarlo: privacy in het sociaal domein

Sinds de decentralisaties per 1 januari 2015 zijn de gemeentelijke taken binnen het sociaal domein fors uitgebreid. Niet alleen nieuwe taken op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), maar ook de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Jeugdwet per die datum, alsmede de wijzigingen binnen de Participatiewet, hebben voor een geheel andere uitvoeringspraktijk gezorgd. De uitbreiding van de taken binnen het sociaal domein, in combinatie met het werken vanuit een sociaal wijkteam en het aangaan van samenwerkingsvormen met aanzienlijk meer ketenpartners, leidt tot een forse toename van privacygevoelige gegevensdeling en –verwerking. Het belang van een goede gegevensuitwisseling en daarmee een meer efficiënte en effectieve dienstverlening moet altijd worden afgewogen tegen het (privacy)belang van een betrokkene. Die afweging is vaak lastig en levert verschillende dilemma’s op in de uitvoeringspraktijk.

Pro Facto is de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het privacybeleid op het sociaal domein binnen de gemeente Tynaarlo. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

Zorgt het college van B&W er voldoende voor dat zich binnen het sociaal domein een praktijk ontwikkelt waarin een balans wordt gevonden tussen gegevensverwerking en de bescherming van privacy van de burger?

Rekenkamercommissie waterschap Zuiderzeeland: vergunningverlening en handhaving

Waterschap Zuiderzeeland is de waterbeheerder in Flevoland, een klein deel van Friesland en Overijssel. De kerntaken van het Waterschap krijgen in belangrijke mate vorm door middel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Met de invoering van de Waterwet hoeft voor alle activiteiten in het watersysteem nog maar één vergunning te worden aangevraagd.

De Algemene Vergadering heeft de rekenkamercommissie, met het oog op de effectiviteit van de totale beleidscyclus, gevraagd onderzoek uit te voeren naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van vergunningverlening en handhaving. Pro Facto voert dit onderzoek uit. De AV heeft bij het verzoek aan uw rekenkamercommissie de volgende centrale onderzoeksvraag geformuleerd:

In hoeverre zijn vergunningverlening en handhaving doelmatig en doeltreffend en welk beeld geeft dit van de realisatie van de door de AV benoemde beleidsdoelen?

WODC: de juridische positie van de politie

In 2012 is de Politiewet 2012 van kracht geworden. Daarmee zijn de oude regionale korpsen opgeheven en is één nationaal politiekorps ontstaan. Het kabinet verwachtte met deze stap een betere aansturing en een efficiëntere politie-organisatie te realiseren. Het proces van de reorganisatie wordt onder andere gevolgd door de Commissie Evaluatie Politiewet 2012. Deze commissie heeft eind september 2015 een eerste rapport van bevindingen gepubliceerd. Eén van de thema’s die de commissie aankaart is de juridische status van de politie als zelfstandig rechtspersoon, de daarmee verbonden aanwijzingsbevoegdheid van de minister en de positie van de korpschef in verhouding tot de minister. De commissie heeft op dit thema een verdiepend onderzoek laten uitvoeren. Klik HIER om het eindrapport van dit deelonderzoek te downloaden.

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken