
uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh
Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53
Kosteloze rechtsbijstand van ouders is van grote meerwaarde in procedures rondom uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging. Door de hulp van een advocaat hebben ouders een meer gelijkwaardige positie ten opzichte van de andere procespartijen (equality of arms). Ook kunnen zij op deze manier effectiever deelnemen aan de gerechtelijke procedure. Dat blijkt uit een evaluatie van de pilot kosteloze rechtsbijstand die Pro Facto heeft uitgevoerd, in opdracht van het WODC.
Pilot kosteloze rechtsbijstand kinderbescherming
Het beëindigen van het gezag van ouder(s) of uithuisplaatsing van een kind is ingrijpend voor ouders en kinderen. Een ouder moet op (kunnen) komen tegen het ingrijpen van de overheid op het gezinsleven. Zij hebben soms echter een grote kennis- en vaardigheidsachterstand ten opzichte van de andere betrokkenen in de procedures. De pilot kosteloze rechtsbijstand biedt ouders die te maken krijgen met een procedure over gezagsbeëindiging of uithuisplaatsing de mogelijkheid om kosteloos gebruik te maken van een gespecialiseerd advocaat. De pilot loopt tot 1 januari 2025.
Vóór de start van de pilot schakelden ouders vaak geen advocaat in bij procedures over uithuisplaatsing of gezagsbeëindiging. Dat had vooral te maken met de kosten voor een advocaat of onbekendheid met de mogelijkheden en manieren om een advocaat in te schakelen. De persoonlijke situatie en problematiek van de ouders speelde daarbij ook vaak een rol. Deze redenen zijn tijdens de pilot grotendeels weggenomen, omdat de pilot voorziet in kosteloze rechtsbijstand waarbij de rechtbank een advocaat toewijst aan de ouder.
Rechtsbijstand heeft meerwaarde voor, tijdens en na de zitting
De in het onderzoek geïnterviewde professionals en ouders zijn van mening dat rechtsbijstand van ouders een belangrijke bijdrage levert aan de rechtsbescherming en ondersteuning van ouders. Zo weten ouders dankzij de advocaat voorafgaand aan de zitting bij de kinderrechter beter wat ze kunnen verwachten en wat hun mogelijkheden zijn. Tijdens de zitting kunnen ouders met de hulp van een advocaat beter hun argumenten naar voren brengen. Daarnaast helpt de advocaat om meer oplossingsgericht te kijken naar de situatie en biedt deze emotionele ondersteuning. Na afloop van de zitting draagt de advocaat met uitleg over de beslissing bij aan meer acceptatie daarvan. En kan de advocaat met de ouders kijken naar eventuele vervolgstappen of wat er nodig is om te zorgen dat het kind weer kan terugkeren bij de ouders.
Verruimen van een structurele regeling gewenst
Professionals en ouders zijn voorstander van het omzetten van de tijdelijke regeling voor kosteloze rechtsbijstand in een definitieve regeling. Daarbij zijn wel enkele verbeterpunten ten opzichte van de huidige regeling. Zo is er tijdens de pilot alleen recht op kosteloze rechtsbijstand bij eerste verzoeken voor (spoed)uithuisplaatsing en beëindiging van het ouderlijk gezag. Terwijl bijvoorbeeld verzoeken voor de verlenging van een uithuisplaatsing ook erg ingrijpend kunnen zijn voor de ouders en kinderen. Kosteloze rechtsbijstand zou daarom ook bij deze verzoeken van grote meerwaarde zijn. Daarnaast is het wenselijk dat beide ouders met gezag in aanmerking komen voor kosteloze rechtsbijstand bij uithuisplaatsing. Tijdens de pilot krijgt alleen de ouder die het kind dagelijks verzorgt en opvoedt rechtsbijstand. Bij gescheiden ouders kan dit tot ongelijke situaties leiden.
De stem van het kind beter vertegenwoordigen
In de pilot komen alleen ouders in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. Dat betekent niet per definitie dat die bijstand ook bijdraagt aan de rechtsbescherming van het kind. Vrijwel alle betrokkenen zijn het erover eens dat de stem van kinderen beter vertegenwoordigd moet worden in kinderbeschermingszaken. Daarbij wordt gedacht aan een professional die belangenbehartiger en procesondersteuner is voor een kind. Dit zou een bijzondere curator kunnen zijn, maar ook een pedagoog, ervaringsdeskundige of vertrouwenspersoon.
Het rapport is hier beschikbaar. Daarnaast is er een factsheet met de belangrijkste uitkomsten.
Vrijwel iedereen heeft er wel eens van gehoord of mee te maken gehad, een poging tot fraude. Denk aan een onlangs ontvangen phishingmail of bijvoorbeeld een vals sms- of whatsappbericht. In Nederland zijn er diverse informatie- en meldpunten waar burgers en bedrijven informatie kunnen inwinnen over verschillende vormen van fraude. Een van die fraudemeldpunten – het meldpunt dat in dit onderzoek centraal staat – is de Fraudehelpdesk.
De Fraudehelpdesk is opgericht met als doel om een landelijk meldpunt te zijn voor burgers en bedrijven met vragen over fraude en hen weerbaarder te maken tegen (pogingen tot) oplichting. De Fraudehelpdesk registreert binnengekomen meldingen en verstrekt via haar website, de media en campagnes informatie over allerlei vormen van fraude, de werkwijzen van fraudeurs en hoe fraude te voorkomen is. Op die manier wordt geprobeerd om burgers en bedrijven bewust te maken van fraude-risico’s. Als burgers of bedrijven toch slachtoffer zijn geworden, geeft de Fraudehelpdesk advies en/of verwijst hen door naar instanties die hen verder kunnen helpen. De Fraudehelpdesk rapporteert aan het ministerie van Justitie en Veiligheid over trends en ontwikkelingen op het gebied van fraude; zo was in 2022 een toename van telefonische oplichting te zien. De fraudehelpdesk krijgt voor deze werkzaamheden jaarlijks een subsidie.
Pro Facto evalueert in opdracht van het WODC de Fraudehelpdesk. Daarbij onderzoeken we welke positie de Fraudehelpdesk bekleedt in het veld van de Nederlandse fraudepreventie en -bestrijding. Tevens gaan we na of de doelen die de Fraudehelpdesk nastreeft via de subsidievoorwaarden en het inrichtingsplan worden bereikt en welke bijdrage de Fraudehelpdesk heeft geleverd aan de preventie en bestrijding van fraude. Verder onderzoeken we of en zo ja op welke wijze de bijdrage van de Fraudehelpdesk aan fraudepreventie en bestrijding in Nederland kan worden verbeterd.
Artikel 13b Opiumwet – ook wel bekend als de Wet Damocles – geeft de burgemeester de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen wanneer er in een pand sprake is van drugshandel, de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs of de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen waarvan betrokkene weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn voor bijvoorbeeld het telen of bereiden van drugs.
Het sluiten van een pand op grond van artikel 13b Opiumwet is een herstelsanctie in de zin van artikel 5:21 Awb en is daarmee gericht op het beëindigen van de overtreding (lees: drugshandel) en voorkomen van een nieuwe overtreding. Bij de toepassing van de Wet Damocles kunnen er, afhankelijk van de gemeente, nog aanvullende beleidsdoelen zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het verbeteren en waarborgen van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat, effectievere bestrijding van illegale activiteiten rondom drugs, het creëren van een preventief effect (bijvoorbeeld door een signaal af te geven dat drugshandel onacceptabel is en dat pandeigenaren kritischer worden bij verhuren van ruimten). Naast deze beoogde effecten door toepassing van de Wet Damocles, heeft de sluiting van een pand ook directe en indirecte gevolgen voor bewoners, omwonenden en eigenaren van het pand.
In 2021 is in opdracht van het WODC door de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek verricht naar de toepassing van artikel 13b Opiumwet, het eventuele verweer van betrokkenen en het resultaat daarvan en de gevolgen van sluitingen voor bewoners, omwonenden en verhuurders. Door de Kamerleden Sneller en Van Nispen is in 2022 een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om op korte termijn samen met gemeenten en woningbouwcorporaties een plan van aanpak op te stellen hoe de gevolgen van de Wet Damocles adequaat kunnen worden gemonitord. De regering wordt tevens verzocht om een jaar na toezending van dit plan van aanpak aan de Tweede Kamer te rapporteren over de effectiviteit van deze wet. Naar aanleiding van deze motie heeft de Directie Veiligheid en Bestuur van het ministerie van Justitie en Veiligheid bij het WODC een onderzoek aangevraagd voor het ontwikkelen van een plan van aanpak om de gevolgen van de Wet Damocles te kunnen monitoren. Het WODC wenst in dat verband eerst onderzoek uit te laten voeren naar de mogelijkheid om zicht te krijgen op de psychische, sociale en financiële gevolgen van het toepassen van de Wet Damocles voor bewoners, omwonenden en eventuele verhuurders, inclusief bijkomende gevolgen die niet direct volgen uit de maatregelen zelf.
Pro Facto gaat dit onderzoek uitvoeren. Dan doen we in samenwerking met het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid (Michel Vols en Michelle Bruijn) en Hooghiemstra en Partners (Thijs Drouwen).
Het thema ondermijning staat hoog op de politiek-bestuurlijke agenda bij gemeenten, zo ook bij gemeente Noordoostpolder. In het recente coalitieakkoord van de gemeente wordt aangegeven dat “ondermijning om blijvende aandacht vraagt”. De rekenkamercommissie wil het thema daarom ook oppakken; Pro Facto heeft de opdracht gekregen dit uit te voeren. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:
Wat is het beleid van de gemeente Noordoostpolder voor de aanpak van ondermijning, hoe wordt het beleid uitgevoerd, is de aanpak adequaat en wat is de rol van de gemeenteraad daarbij?
We onderscheiden de volgende onderzoeksthema’s:
De rekenkamercommissie heeft gekozen voor een deels vernieuwende vorm waarbij niet gekozen is voor een klassiek rekenkameronderzoek en -rapport. In plaats daarvan wordt begonnen met een quick scan (documentstudie en een zeer beperkt aantal interviews). Vervolgens wordt in werksessies het gesprek aangegaan met samenwerkingspartners, het college, de ambtelijke organisatie en de raad. Daarin worden de resultaten van de quick scan gepresenteerd om daar vervolgens verdere verdieping in aan te brengen.
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) is een onafhankelijk adviesorgaan over mogelijke schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert instellingen waaraan wetenschapsbeoefening plaatsvindt en die bij het LOWI zijn aangesloten, zoals alle universiteiten en hogescholen, het RIVM, het WODC, ZonMw, het Centraal Planbureau en nog diverse andere instellingen. De duidelijkste voorbeelden van schending van de wetenschappelijke integriteit zijn vervalsen en plagiaat.
De twee hoofdtaken van het LOWI zijn:
De instellingen hebben zelf ook allemaal een voorziening voor klachten over wetenschappelijke integriteit, de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI). Klachten moeten eerst door een CWI behandeld worden. Het LOWI kan beschouwd worden als een hoger beroepsorgaan.
In opdracht van de Stichting LOWI gaat Pro Facto onderzoek naar doen naar de kwaliteit van de advisering van het LOWI. Dat doen we in samenwerking met prof. mr. dr. A.R. (Anne Ruth) Mackor. De hoofdvraag luidt als volgt:
In hoeverre is de oordeelsvorming en advisering van het LOWI over integriteitskwesties aan besturen van aangesloten instellingen in de periode 2019-2022 in lijn met de kernwaarden die daaraan verbonden kunnen worden en, in het bijzonder, hoe wordt dit ervaren door primaire en secundaire gebruikers van het LOWI?
In het kader van het onderzoek bestuderen we onder meer dossiers, zetten we enquêtes uit onder alle klagers, beklaagden en secretarissen van CWI's en houden we ook diepte-interviews met een aantal van deze betrokkenen.
Steeds meer gemeenten maken gebruik van digitale open bronnen bij de aanpak van ondermijning en handhaving van de openbare orde. Dat doen ze bijvoorbeeld door informatie te verzamelen over fenomenen, doelgroepen, kwetsbare branches of door personen in kaart te brengen waarvan signalen of vermoedens bestaan dat ze zich bezighouden met ondermijnende criminaliteit. Het gebruik maken van open bronnen is inmiddels een gangbare praktijk, maar veel gemeenten weten vaak niet welke juridische kaders daarbij in acht genomen dienen te worden en hoe ver zij mogen gaan bij het raadplegen van open bronnen. Daardoor lopen gemeenten (onbewust) het risico de AVG te overtreden.
In opdracht van het ministerie van BZK ontwikkelt Pro Facto in samenwerking met Hooghiemstra en Partners daarom een handreiking voor gemeenten waarin praktische en juridische handvaten worden geboden voor open bronnen onderzoek bij de aanpak van ondermijning en handhaving van de openbare orde. Deze handreikingen moeten gemeenten beter in staat stellen onderzoek te doen in open bronnen in overeenstemming met de wettelijke kaders waaronder de AVG en dienen ze bij te dragen aan een groter bewustzijn over de (on)mogelijkheden van open bronnen onderzoek.
Migranten die slachtoffer zijn van mensenhandel kunnen in Nederland een tijdelijke verblijfsvergunning krijgen, als zij meewerken aan het onderzoek tegen de mensenhandelaar. In 2019 is deze verblijfsregeling mensenhandel (B8/3-regeling) veranderd. Pro Facto en Viola Bex-Reimert (Universiteit Utrecht) hebben onderzocht waarom deze verblijfsregeling is veranderd, hoe de veranderde regeling wordt uitgevoerd en wat de gevolgen van de verandering waren. Het onderzoek is gedaan in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voor het ministerie van Justitie en Veiligheid. Lees hier het onderzoeksrapport. In deze video zijn de uitkomsten ook te zien.
In 2019 steeg het aantal mensen dat een verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel wilde enorm. Waarom dat zo was, weten we niet zeker. De stijging zorgde voor grote problemen bij organisaties die de aangiften en aanvragen moesten behandelen, zoals de politie. Dit was een reden dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verblijfsregeling veranderde.
Een tweede reden was dat de staatssecretaris dacht dat de stijging kwam doordat migranten de verblijfsregeling alleen gebruikten om in Nederland te mogen blijven. Dat ging vooral om asielzoekers voor wie volgens Europese afspraken (‘Dublin’) een ander EU-land verantwoordelijk is. Want als Nederland een verblijfsvergunning geeft, wordt Nederland verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Misbruik van de verblijfsregeling is niet bewezen.
De doelen van de verandering gingen dus vooral over het oplossen van problemen bij organisaties en migratiecontrole, en minder over het bereiken van de internationale, Europese en Nederlandse doelen van de aanpak van mensenhandel: voorkomen en bestrijden van mensenhandel en bescherming van slachtoffers.
De verblijfsregeling is sinds 1 augustus 2019 veranderd voor asielzoekers voor wie Dublin geldt (‘Dublinclaimanten’). Zij krijgen niet meer meteen na aangifte een verblijfsvergunning, maar pas als het Openbaar Ministerie (OM) genoeg aanwijzingen (opsporingsindicaties) heeft voor onderzoek naar mensenhandel in Nederland. Zo niet, dan kunnen zij worden teruggestuurd naar het Europese land dat verantwoordelijk is voor hun asielprocedure.
Sinds 2018 geldt een landelijke manier van werken van politie, OM en IND voor een snellere behandeling van aangiften van mensenhandel van migranten zonder opsporingsindicaties in Nederland (‘kansloze’ zaken). Deze aanpak is aangepast op de verandering van de verblijfsregeling. In augustus 2019, tegelijk met de verandering van het beleid, heeft de politie een Landelijk Coördinatiecentrum (LCC) opgericht, om ‘kansloze’ aangiften sneller en meer op dezelfde manier te behandelen en zo de problemen door het grote aantal aangiften, zoals lange wachttijden, op te lossen. Politie, OM en IND zijn positief over de uitvoering van de veranderde verblijfsregeling, en vooral over de vernieuwde landelijke aanpak en het LCC.
Maar politie, OM, hulpverleners en bijvoorbeeld de Nationaal rapporteur mensenhandel hebben twijfels over de koppeling die de verblijfsregeling maakt tussen het strafrechtelijke onderzoek en het verblijfsrecht. De verblijfsvergunning en de bescherming van migranten die slachtoffer zijn van mensenhandel, hangen in Nederland helemaal af van de aangifte en het strafrechtelijke onderzoek. Als het OM dat onderzoek stopt omdat er te weinig opsporingsindicaties in Nederland zijn, krijgen Dublinclaimanten geen verblijfsvergunning. Andere migranten raken hun verblijfsvergunning dan kwijt. Maar dat er niet genoeg aanwijzingen in Nederland zijn om verdachten op te sporen, betekent niet dat iemand geen slachtoffer is.
Uit het onderzoek blijkt dat de doelen van de verandering voor een deel zijn bereikt.
Doel: Zorgen dat Nederland niet verantwoordelijk wordt voor de asielaanvraag
De meeste aanvragen van Dublinclaimanten voor een tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel zijn afgewezen, waardoor Nederland niet meteen verantwoordelijk wordt voor hun asielprocedure. Maar een groot deel van deze Dublinclaimanten lijkt niet te zijn teruggestuurd naar het verantwoordelijke EU-land. Bijvoorbeeld doordat de termijn waarbinnen dat mag voorbij was of doordat mensen verdwijnen. Corona hielp hierbij niet mee; veel landen hadden test- en vaccinatie-eisen.
Doel: Minder aangiften/aanvragen en minder druk op organisaties
Minder migranten hebben aangifte gedaan van mensenhandel en de politie, OM en IND hebben het hierdoor rustiger. Maar dit komt niet alleen door de verandering van de verblijfsregeling. De nieuwe landelijke aanpak, de oprichting van het LCC en corona (waardoor minder migranten naar Nederland kwamen) hebben hier waarschijnlijk meer invloed op gehad.
Doel: Minder misbruik van de verblijfsregeling
We kunnen niet zeggen of de verandering van de verblijfsregeling heeft gezorgd voor minder misbruik van de regeling. Misbruik is namelijk niet goed te meten. Vóór de verandering is ook niet bewezen dat en zo ja, hoe vaak dit gebeurde, dus vergelijken kon niet.
Doelen aanpak mensenhandel: Bestrijding van mensenhandel en bescherming van slachtoffers
De verandering van de verblijfsregeling helpt weinig bij het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers.
Aangiften van mensenhandel in deze zaken leiden bijna nooit tot vervolging van mensenhandelaren. Dat was vóór de verandering in 2019 zo, en daarna zien we geen verschil. De regeling heeft weinig nut voor de opsporing.
De bescherming van slachtoffers van mensenhandel is door de verandering minder geworden. Er is minder zicht op slachtoffers, doordat zij zich minder snel melden. Ook lopen slachtoffers het risico te worden teruggestuurd naar EU-landen waar zij minder bescherming krijgen. Of ze kunnen in Nederland in de illegaliteit belanden.
Haal verblijfsrecht en strafrecht uit elkaar
Wij adviseren om het recht op de tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel en de bescherming als slachtoffer los te maken van de aangifte en het strafrechtelijke onderzoek. Laat in plaats daarvan de IND beoordelen of het waarschijnlijk is dat iemand slachtoffer is.
Werk meer en beter internationaal en Europees samen
Meer en betere internationale en Europese samenwerking is nodig om deze problemen op te lossen:
Wilt u meer weten over dit onderzoek? Bel of mail projectleider Heinrich Winter, 06-51510974 of
De rekenkamer Amersfoort wil inzicht krijgen in de aard en omvang van ondermijnende criminaliteit binnen de gemeente Amersfoort en de effectiviteit van de gemeentelijke aanpak in de bestrijding daarvan. Om ondermijnende criminaliteit aan te pakken zet de gemeente Amersfoort in op drie speerpunten:
Pro Facto gaat het onderzoek uitvoeren. De centrale onderzoeksvraag luidt daarbij als volgt:
In hoeverre hanteert de gemeente zowel qua beleid als qua uitvoering een adequate aanpak in de bestrijding van ondermijning?
In het kader van het onderzoek worden onder meer veel interviews gehouden binnen en buiten de gemeentelijke organisatie, voeren we observaties uit en selecteren we een aantal casestudy's waar we dieper op ingaan. Om de betrokkenheid van de gemeenteraad bij het ondermijningsbeleid en de informatie aan en informatiebehoefte van de raad in beeld te brengen voeren we een groepsgesprek met de woordvoerders op het gebied van openbare orde en veiligheid van alle raadsfracties.
De rekenkamer van de gemeente Heemskerk wil met een onderzoek naar de realisatie van bezuinigingen op de muziekschool en de bibliotheek de raad inzicht bieden in de uitvoering van de taakstellingen die de raad in zijn meerjarenplanning 2015-2018 heeft neergelegd. De vraag is daarnaast wat van de uitvoering van beide taakstellingen geleerd kan worden. Pro Facto voert dit onderzoek uit.
Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53
De vraag is in hoeverre er nu sprake is van ‘oneigenlijk’ gebruik van de proceskostenvergoedingen; gebruik dat wel volgens de regels, maar niet volgens de bedoelingen van de wet is. Het feit dat er winst wordt gemaakt bij succesvolle procedures wil niet zeggen dat dat onbedoeld is. De rechtshulpverlener biedt immers ook laagdrempelige toegang tot het recht en houdt overheidsorganen scherp om zorgvuldige en goed onderbouwde besluiten te nemen.
In opdracht van het WODC gaat Pro Facto onderzoeken in welke situaties en in welke mate oneigenlijk gebruik voorkomt, welke factoren in regelgeving dit kunnen verklaren en welke aanpassingen in regelgeving doorgevoerd kunnen worden om het oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Dat doen we samen met Bert Marseille en Marc Wever van de vakgroep Staatsrecht, Bestuursrecht en Bestuurskunde van de Rijksuniversiteit Groningen.