Gegevensbescherming

WODC: fase 1 evaluatie Nederlandse Contraterrorismestrategie

De Nationale Contraterrorismestrategie 2016-2020 is het strategisch kader voor het tegengaan van de terroristische en extremistische dreiging tegen Nederland. De strategie verbindt alle overheidsorganisaties in de gezamenlijke aanpak van terrorisme en extremisme in Nederland, waarbij lokale, nationale en internationale overheden samenwerken met maatschappelijke organisaties, bedrijven en sleutelfiguren om preventieve en repressieve maatregelen te nemen. In opdracht van het WODC hebben wij onderzocht uit welke doelen en beleidsmaatregelen deze strategie bestaat en wat de verwachte bijdrage van deze beleidsmaatregelen is aan het tegengaan van terrorisme en extremisme in Nederland.  Vervolgens hebben we aanbevelingen gedaan over de evalueerbaarheid van deze maatregelen.

Vergeleken met de vorige CT-strategie is de CT-strategie 2016-2020 verbeterd waar het gaat om de sterkere focus (meer strategische uitgangspunten, minder operationele uitwerkingen) en het duidelijker formuleren van de doelstellingen.

Klik hier om het rapport te downloaden en hier voor de samenvatting ervan.

Rekenkamercommissie Meppel: subsidiebeleid

De rekenkamercommissie Meppel laat door Pro Facto en Lexnova onderzoek doen naar het gevoerde subsidiebeleid. Achtergrond is dat de gemeenteraad inzicht wil krijgen in de manier waarop het subsidiebeleid is vormgegeven. Ook wil de raad weten tot welke resultaten dat in de praktijk leidt. Het gaat daarbij niet alleen om het meten van prestaties en effecten, maar (vooral) ook om het handelen in tijden van financiële krapte (bezuinigingen) en de rol die de raad inneemt met betrekking tot het subsidiebeleid.

Lees het eindrapport hier.

WODC: evaluatie Wet MBVEO ('Voetbalwet')

Pro Facto evalueerde in opdracht van WODC de Wet MBVEO (Wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast). Deze wet biedt de burgemeester een instrumentarium om maatregelen te nemen tegen personen die voor ernstige overlast zorgen. Hoewel de wet in de volksmond ook wel de Voetbalwet wordt genoemd is deze niet alleen toepasbaar bij voetbalgerelateerde overlast, maar ook bij overlast in de wijk door bijvoorbeeld dak- en thuislozen, hangjongeren, overlast in het uitgaansleven of tijdens oud en nieuw. De wet geeft burgemeesters de bevoegdheid om een gebiedsverbod, een groepsverbod of een meldplicht op te leggen of een bevel aan ouders te geven van kinderen tot twaalf jaar die voor ernstige overlast zorgen.

In deze tweede evaluatie stonden we onder meer stil bij de effectiviteit van de instrumenten die de wet biedt. We onderzochten hoe vaak de maatregelen worden ingezet, of het instrumentarium voldoet bij de verschillende typen ernstige overlast en of er knelpunten worden ervaren in de uitvoering.

Uit het onderzoek komt een wisselend beeld naar voren over de toepassing van de Wet MBVEO in de afgelopen jaren. Zo laat onderzoek een grote verscheidenheid zien in toepassing van de wet door gemeenten. De wet wordt vooral toegepast in grote gemeenten en wordt er haast uitsluitend gebruikt gemaakt van het gebiedsverbod. De overige instrumenten die de wet biedt worden in beperkte mate toegepast.

Ook zien we grote verschillen tussen gemeenten in de kwaliteit van de uitvoering. Waar sommige gemeenten zeer ervaren zijn, aan goede dossieropbouw doen en waarbij goede afstemming plaatsvindt tussen politie en gemeente, is de toepassing in andere gemeenten minder goed geborgd. In veel gevallen heeft dat te maken met gebrekkige kennis over de mogelijkheden van de wet en de toepassing ervan. Ook qua type overlast zijn verschillen te zien in de toepassing. Sommige gemeenten zien het vooral als middel tegen voetbalgerelateerde overlast, andere gemeenten vooral in de aanpak van overlast door daklozen of hangjongeren.

Ondanks de verschillen in de wijze en mate van toepassing en het feit dat gemeenten effecten niet monitoren zijn gemeenten positief over het gebruik ervan. Een gebiedsverbod wordt vooral gezien als ultimum remedium en wordt meestal pas ingezet als andere maatregelen geen uitkomst meer bieden. Het beoogde doel van de maatregel is daarom vooral om een bepaalde wijk of gebied (tijdelijk) te ontlasten. Dat doel wordt in veel gevallen  in ieder geval bereikt.  Dat een gebiedsverbod wellicht tot gedragsverandering leidt bij de overlastgever wordt niet realistisch geacht en wordt vooral gezien als eventuele positieve bijvangst.

Wanneer we kijken naar hoe de toepassing van de Wet MBVEO verder versterkt kan worden gaat het vooral om een implementatievraagstuk en niet zozeer om juridische aanpassingen van de wet. De voornaamste winst is namelijk vooral te behalen in het vergroten van de bekendheid over de toepassingsmogelijkheden van de wet. Een gemeentelijke organisatie heeft een aanjager nodig die zegt: “We hebben overlast in onze gemeente en dit instrument staat ons nu eenmaal ter beschikking. Voor alles een eerste keer, dus nu gaan we er gebruik van maken. We leren het vanzelf.”

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

Rekenkamer Amersfoort: handhaving van de openbare ruimte door BOA's

In opdracht van de rekenkamer Amersfoort gaan we onderzoek uitvoeren naar de handhaving van de openbare ruimte door BOA's. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Hoe functioneert de inzet van boa’s bij handhaving in de openbare ruimte, wat zijn de ervaringen van inwoners daarmee en hoe verloopt de samenwerking met de burgemeester, de politie en andere organisaties?

Lees het rapport hier

WODC: rechtsvergelijkende verkenning - de verwerking van politiegegevens in enkele Europese landen

In de Wet politiegegevens, die in 2008 in werking is getreden, staat welke eisen gelden voor het verwerken van politiegegevens. Door technologisering en digitalisering is de Wet politiegegevens gedateerd geraakt. Daarnaast zijn er in het gebruik van de wet knelpunten geconstateerd. Wij brachten in opdracht van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum, ministerie van JenV) in kaart hoe in België, Denemarken, Duitsland (meer specifiek Nordrhein-Westfalen), Finland en Ierland de verwerking van de politiegegevens is geregeld.

Lees hier het rapport.

We beschrijven de wettelijke systemen van de vijf landen voor de verwerking van politiegegevens en behandelen de bevoegde autoriteiten in de onderzochte landen. Ook gaan we in op de verschillende aspecten van de verwerking van politiegegevens in de wet en (waar relevant en mogelijk) praktijk.

Typisch Nederlands

Het begrip ‘politiegegevens’ en de bijbehorende wetssystematiek lijkt iets typisch Nederlands te zijn. De definitie van 'politiegegevens' maakt meer een koppeling met de politietaken uit de Nederlandse Politiewet dan met de Europese richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (Richtlijn). Daarnaast is er een knip tussen de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De vijf onderzochte landen gaan uit van de bescherming van persoonsgegevens (in Europeesrechtelijke zin) door de politie en andere bevoegde autoriteiten. Enkele landen hebben de Algemene Verordening Gegevensverwerking en de Richtlijn uitgewerkt in één privacywet, met een apart hoofdstuk voor de implementatie van de Richtlijn; andere landen hebben een aparte omzettingswet voor de Richtlijn en soms daarnaast nog specifieke wetgeving over de verwerking van persoonsgegevens door de verschillende bevoegde autoriteiten.

Zelfde uitdagingen

Alle bestudeerde landen staan voor dezelfde uitdagingen wat betreft digitalisering en technologisering: aan de ene kant is er de wens de wetgeving zo ‘technologieneutraal’ mogelijk te formuleren om ruimte open te houden voor de snelle ontwikkelingen, aan de andere kant is er vanuit grondrechtenoogpunt de eis om zo specifiek mogelijk te zijn. Geen enkel bestudeerd land lijkt nog een pasklare oplossing te hebben gevonden voor dit dilemma. We concluderen dat dit in de praktijk tot gevolg heeft dat er erg voorzichtig wordt omgegaan met de inzet van nieuwe technologische mogelijkheden bij de verwerking van persoonsgegevens.

 

 

Gemeente Rotterdam: evaluatie toepassing artikel 13b Opiumwet

De afgelopen decennia zijn gemeenten steeds belangrijker geworden voor de aanpak van maatschappelijke onveiligheid. Bij de burgemeester berust de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen, uitvoeren en aansturen van het integraal veiligheidsbeleid en daarmee samenhangend heeft de burgemeester steeds meer instrumenten en bevoegdheden in handen gekregen voor de aanpak van problemen op het terrein van openbare orde en veiligheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om de aanpak van overlast door jongeren of overlast die samenhangt met voetbalwedstrijden. De Wet Damocles, neergelegd in artikel 13b Opiumwet, maakt de sluiting van een woning of een bedrijfspand mogelijk vanwege drugshandel of strafbare voorbereidingshandelingen in verband daarmee.

In de gemeente Rotterdam is inmiddels ruime ervaring opgedaan met het nemen van maatregelen en het doen uitgaan van waarschuwingen op grond van artikel 13b Opiumwet. Het aantal maatregelen neemt over de jaren heen toe en het percentage bezwaarschriften lijkt ook te stijgen (in 2018 is tegen 50% van de besluiten bezwaar gemaakt). Het beleid dateert van 2011, maar is per 15 januari 2019 aangepast; sindsdien kan ook een 13b-maatregel worden opgelegd wanneer ‘voorwerpen en stoffen aanwezig zijn voor het telen of bereiden van drugs’. In een beleidsevaluatie wil de gemeente Rotterdam vaststellen in hoeverre de toepassing van art. 13b Opiumwet bijdraagt aan de beleidsdoelen die de gemeente in zijn beleidsregel heeft gesteld.

Pro Facto voert dit onderzoek uit in samenwerking met prof. mr. Michel Vols (hoogleraar Openbare-orderecht en verbonden aan het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid (COOV) van de Rijksuniversiteit Groningen).

WODC: werkwijze en verdienmodel 'No cure, no pay'-bedrijven

Het aantal ingediende bezwaar- en beroepschriften tegen de bepaling van de Waardering Onroerende Zaken (WOZ) en de Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen (BPM) door no cure no pay-bedrijven is in de afgelopen jaren gestegen. Wanneer een bezwaar- of beroepschrift (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard krijgen deze bedrijven een proceskostenvergoedingen uitbetaald door  gemeenten (voor de WOZ) en de Belastingdienst (voor de BPM). Met het oog op de vraag of het mogelijk is deze kosten terug te dringen onderzochten Breuer&Intraval en Pro Facto in het onderzoek Van beroep in bezwaar in opdracht van het WODC de werkwijze en het verdienmodel van no cure no pay-bedrijven. Download hier het rapport.

In dit onderzoek hebben we de werkwijze en het verdienmodel in kaart gebracht van no cure no pay-bedrijven (ncnp-bedrijven) die zich richten op het bijstaan van burgers bij het indienen van bezwaar of beroep op twee terreinen: de WOZ en de BPM. Hoewel in beide gevallen de wetgeving de mogelijkheid biedt om in bezwaar (en eventueel beroep) te gaan tegen een beslissing van een overheidsorgaan, bestaan er dusdanig veel verschillen in het proces en in de wetgeving tussen de WOZ en BPM dat we de onderwerpen in twee deelonderzoeken hebben bestudeerd.

Niet één werkwijze bij WOZ-bezwaren

Uit het onderzoek komt ten aanzien van de WOZ vooral naar voren dat er niet gesproken kan worden van ‘een’ werkwijze van ncnp-bedrijven (noch van gemeenten), maar dat er sterke verschillen bestaan tussen de bedrijven. Uit een enquête blijkt dat klanten doorgaans tevreden zijn over de diensten van de ncnp-bedrijven. De ncnp-bedrijven zijn niet veel effectiever dan particulieren: wanneer particulieren zelfstandig bezwaar maken is dat bijna even vaak gegrond als wanneer een ncnp-bedrijf dat doet. Sommige gemeenten worden geconfronteerd met relatief veel bezwaren en hogere uitvoeringskosten. Verder hebben we anekdotisch bewijs gevonden voor handelingen die gericht lijken op ‘profiteren’ van bestaande wet- en regelgeving, maar de algehele indruk is dat dit bij de WOZ niet kenmerkend is voor het grootste deel van de ncnp-bedrijven.

Bezwaar tegen BPM

Jaarlijks ontvangt de Belastingdienst ongeveer 3.500 tot 4.500 bezwaarschriften op de waardebepaling van tweedehands geïmporteerde auto’s voor de Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen. Het aandeel van ncnp-bedrijven in de bezwaar- en beroepsprocedures is ten minste 95 procent. Het gaat om drie ncnp-bedrijven die de procesgang domineren, andere partijen spelen niet of nauwelijks een rol. Met name garagehouders die tweedehands auto’s invoeren zijn klant van de ncnp-bedrijven. Tegen ongeveer de helft van de besluiten van de Belastingdienst wordt in beroep gegaan. Dat loont ook: in (hoger) beroep wordt 48 procent van de bezwaarmakers alsnog (gedeeltelijk) in gelijk gesteld, waardoor het ncnp-bedrijf een proceskostenvergoeding krijgt.

Waardebepaling blijft reden voor discussie

De waardebepaling is bij zowel WOZ als BPM de kern van het probleem. Bij geïmporteerde tweedehands voertuigen zal altijd discussie mogelijk zijn over de waarde en daarmee over de hoogte van de te betalen BPM. Bij woningen vindt waardering plaats met een modelmatige waardebepaling, waarbij sprake is van een systematische vergelijking tussen woningen waarvoor de kenmerken van grote aantallen woningen met elkaar worden vergeleken. Het is volgens de onderzoekers dan ook niet bijzonder dat de waarde bijgesteld dient te worden wanneer er door de gemeenten massaal wordt gewaardeerd en vervolgens in bezwaar en beroep naar de individuele woning wordt gekeken.

Bekijk ook het Kassa-item hierover!

Gemeente Leeuwarden: geheimhouding raadsstukken

In de gemeenteraad van Leeuwarden is de afgelopen jaren verschillende keren discussie ontstaan over het toekennen van het predicaat ‘geheim’ aan bepaalde stukken en over het in beslotenheid voeren van sommige overleggen. De ‘commissie geheime stukken’ is ingesteld om te adviseren over de vraag of stukken inderdaad geheim moeten zijn. In opdracht van deze commissie voeren twee externe adviseurs, prof.mr. Solke Munneke, hoogleraar Staatsrecht Rijksuniversiteit Groningen en prof. dr. Heinrich Winter, directeur Pro Facto, een adviestraject uit dat bestaat uit twee delen: het beschrijven van de regels en het organiseren en leiden van trainingsbijeenkomsten. Centrale vraag is: Wat zijn de regels over geheimhouding, hoe dienen die te worden toegepast en hoe dient de (vergader)cultuur in Leeuwarden zich in dat verband idealiter te ontwikkelen? Onderdeel van de opdracht is het voeren van een aantal oriënterende gesprekken. De werkzaamheden starten medio oktober en worden uiterlijk begin 2020 afgerond.

Gemeente Borger-Odoorn: evaluatie sociaal domein

De gemeente Borger-Odoorn evalueert de uitvoering van haar taken in het sociaal domein. Er wordt teruggekeken tot 1 januari 2015, toen de drie decentralisaties zijn doorgevoerd. De gemeente wil inzicht in wat er goed gaat en beter kan in het sociaal domein. Zijn de de beoogde doelen gerealiseerd? Ondersteuning en advies wordt daarbij gegeven door Pro Facto. Daarmaast zijn we verantwoordelijk voor het empirische onderzoek (interviews, enquête).

WODC: evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur

Uit verschillende onderzoeken eind vorige en begin deze eeuw bleek dat het toezicht op de advocatuur onvoldoende was en modernisering en verbetering behoefde. Het nieuwe stelsel van toezicht diende onafhankelijk, transparant, uniform, proactief en effectief te zijn. Dat heeft geleid tot een wijziging van de Advocatenwet door de Wet positie en toezicht advocatuur, die op 1 januari 2015 in werking trad. De wet bevat een bepaling dat deze na vijf jaar geëvalueerd moet worden. Pro Facto gaat deze evaluatie uitvoeren in samenwerking met mr.dr. Rianne Herregodts. De evaluatie betreft de volgende onderdelen van de Advocatenwet:

  • nieuwe wijze van verwerking van de gegevens tableau;
  • kwaliteitstoetsen;
  • het College van toezicht van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA);
  • de herziene wijze van toezicht en klachtafhandeling;
  • herzieningen in het tuchtrecht.

Een belangrijke vraag is of de wetswijziging heeft geleid tot een nieuw stelsel van toezicht dat onafhankelijk, transparant, uniform, proactief en effectief is, terwijl de vertrouwelijkheid van cliëntengegevens wordt gewaarborgd. Ook wordt in de evaluatie bezien hoe de andere wetswijzigingen, zoals die in het tuchtrecht, in de praktijk werken en of deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de advocatuur.

De vraag die in het evaluatieonderzoek centraal staat luidt als volgt: Functioneert het door de Wet positie en toezicht advocatuur geïntroduceerde stelsel van toezicht overeenkomstig zijn doelstellingen, hoe werken de overige wetswijzigingen, waaronder het tuchtrecht en leveren die een bijdrage aan de kwaliteit van de advocatuur?

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken