Gegevensbescherming

Ministerie van J&V: doelgroepenanalyse en customer journey rechtsbijstand

De toegang tot het recht in Nederland is een groot goed en dient voor alle burgers goed georganiseerd te zijn: ook voor minder draagkrachtigen. Voor deze groep is gesubsidieerde rechtsbijstand. Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand moet aansluiten bij de huidige tijd. Gebleken is dat de grote stijging van het beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand niet heeft geleid tot het beter of vaker oplossen van problemen van rechtzoekenden. Daarom wordt het stelsel de komende tijd herzien, zodat voorzien wordt in een laagdrempelige, effectieve en waar mogelijk integrale geschiloplossing voor rechtzoekenden.

De herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand houdt in dat de toegang tot het recht aan de voorkant anders wordt georganiseerd. Informatie voor rechtzoekenden over de juist aanpak in veelvoorkomende situaties of ‘life events’ met juridische consequenties (zoals ontslag, scheiding, schulden, overlijden van familieleden, etc.) wordt beter (digitaal) ontsloten: de overheid geeft langs verschillende wegen (online, telefonisch, juridische spreekuren) inzicht aan de burger in de beste route naar een oplossing voor hun probleem. Voor mensen die minder zelfredzaam zijn (digitaal of anderszins) kan mogelijk een link worden gelegd naar het werk van de sociale wijkteams.

Hiertoe is het belangrijk inzicht te krijgen in de aard en omvang van de vraag naar juridische bijstand. Panteia is door het ministerie van Justitie en Veiligheid gevraagd onderzoek te doen naar de omvang van de vraag naar de verschillende manieren om een oplossing voor een (juridisch) probleem te bereiken. Dit om het ministerie in staat te stellen de juiste maatregelen te treffen om burgers op een goede manier op weg naar een oplossing te helpen. Pro Facto neemt een deel van het kwalitatieve onderzoek voor zijn rekening.

Rekenkamercommissie Staphorst: burgerparticipatie

De gemeente Staphorst heeft ten minste al vanaf 2014 stappen gezet om de zogeheten burgerkracht van de lokale samenleving structureel in te zetten voor het verbeteren van de beleidsvorming en -uitvoering. Het takenpakket en de rol van gemeente wordt groter, met als belangrijke reden de korte afstand tot de burger op dat overheidsniveau. In de context van deze verandering is ook het in goede banen leiden van processen waarmee de burger invloed kan uitoefenen op het gevoerde beleid belangrijker geworden.

Halverwege 2015 is de Nota burgerkracht gemeente Staphorst 2015-2016 vastgesteld, een uitwerking van inzichten opgedaan tijdens het Project Burgerparticipatie en vastgesteld in het Coalitieakkoord en Collegeprogramma 2014-2018. De Nota markeert een nieuwe verhouding tussen gemeente en burger en gaat uit van het benutten van de burgerkracht, in de vorm van participatie- en initiatiefbeleid en in de vorm van een vrijwilligersbeleid. Deze Nota vormt het voorwerp van onderzoek in dit rekenkameronderzoek, waarbij aangetekend dat het onderdeel vrijwilligersbeleid daar buiten valt.

Sinds het vaststellen van de vorige Nota is het belang van burgerparticipatie alleen maar toegenomen. De actieve burger laat zich makkelijker voorlichten over ontwikkelingen in haar omgeving en kan zich steeds makkelijker organiseren, de decentralisaties van taken in het sociale domein hebben vorm gekregen (waarbij juist ingezet zou moeten worden op een kleine afstand tot de burger) en de Omgevingswet streeft naar een brede participatie van burgers en bedrijven bij de totstandkoming van besluiten. Het college wil dan ook een Nota Burgerkracht 2.0 opstellen. Hiervoor wil zij input verzamelen over de ervaringen met het huidige burgerparticipatiebeleid. Pro Facto voert samen met Lexnova onderzoek uit dat mede benut zal worden voor de nieuwe Nota.

De hoofdvraag van het onderzoek luidt:

Wanneer, op welk moment in het proces en op welke manier zijn de afgelopen vijf jaar de inwoners van Staphorst betrokken geweest bij de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de gemeente, welke veranderingen zijn waar te nemen sinds de vaststelling van de Nota Burgerkracht, welke lessen vallen hieruit te leren als het gaat om het realiseren van ‘een nieuwe verhouding tussen burger en overheid’? en hoe kunnen de uitkomsten worden benut in de toekomst?

Rekenkamercommissie Rheden: toezicht en handhaving in relatie tot de Omgevingswet

Voor de rekenkamercommissie gemeente Rheden doet Pro Facto onderzoek naar toezicht en handhaving op gebied van het fysieke domein en hoe de gemeente dit in de toekomst ziet in relatie tot de implementatie van de Omgevingswet. De komst van de Omgevingswet per 2021 betekent dat er veel verandert. De wet bundelt bijvoorbeeld bestaande wetten voor onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur. Gemeenten krijgen ook meer ruimte, zij kunnen het omgevingsbeleid afstemmen op de eigen behoeften en doelstellingen. Daarnaast verandert ook de houding bij het beoordelen van de omgevingsplannen. Het doel staat voorop en de beoordeling gaat uit van een “ja mits” in plaats van een “nee tenzij”. De verwachting is dat er daardoor meer ruimte ontstaat om met ideeën te komen door bijvoorbeeld bedrijven en organisaties.

De Omgevingswet bevat zes kerninstrumenten: omgevingsvisie, het programma, decentrale regelgeving, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning en het projectbesluit. De nieuwe instrumenten, ruimere afwegingsruimte voor gemeenten en ontsluiting van alle relevante informatie over de omgeving voor iedereen vraagt om een andere relatie tussen overheid en samenleving. Dit vraagt ook om reflectie op de huidige en toekomstige rol van het ambtelijk apparaat, het college en op die van de gemeenteraad.

 

Bestuurlijk Omgevingsberaad: kosten drugsdumpingen op particuliere grond

Afgelopen jaren is het aantal drugsdumpingen in Nederland sterk toegenomen. Soms vinden deze dumpingen plaats op het terrein van particuliere grondeigenaren. De kosten voor het verwijderen van het drugsafval en het saneren van de grond kunnen in sommige gevallen oplopen tot enkele tienduizenden euro’s. Pro Facto heeft in opdracht van het Bestuurlijk Omgevingsberaad (BOB) onderzocht hoe kan worden voorkomen dat particulieren voor deze kosten opdraaien.

Uit het onderzoek blijkt dat er momenteel geen verzekering bestaat waaruit de kosten kunnen worden vergoed en dat het onwaarschijnlijk is dat verzekeraars op de korte termijn een passende verzekering gaan aanbieden. Verzekeraars geven aan dat ze weinig signalen vanuit de maatschappij ontvangen dat er behoefte is aan een dergelijk product. De verwachting is dat de groep mensen voor wie een verzekering interessant zou kunnen zijn te klein is om het tegen een redelijke premie aan te kunnen bieden.

Van de andere onderzochte mogelijkheden voor het dekken van de kosten komen er twee als meest passend en haalbaar naar voren. De eerste mogelijkheid is het instellen van een nationaal schadefonds, waaruit getroffen particulieren een vergoeding zouden kunnen aanvragen. Een dergelijk schadefonds zou kunnen worden gevuld met bijdragen van de betrokken (nationale, regionale en lokale) overheden. Andere opties voor het vullen van een schadefonds, zoals met het afgepakte geld van criminelen, stuiten op grote juridische en politieke bezwaren.

De tweede mogelijkheid is dat lokale en regionale overheden binnen het risicogebied een coöperatief fonds oprichten. Op die manier zouden zij de risico’s kunnen spreiden en de kosten gezamenlijk kunnen afdekken. Het is denkbaar dat uit een dergelijk fonds ook de kosten voor het opruimen van drugsafval zouden kunnen worden vergoed die nu door gemeenten worden gedragen. Een coöperatief fonds zou, door kennisuitwisseling en gezamenlijke inkoop, mogelijk ook kunnen leiden tot een beperking van de kosten.

Hoewel het initiatief tot het oprichten van een coöperatief fonds uit zou kunnen gaan van lokale en regionale overheden, zouden verschillende betrokken ministeries op nationaal niveau een bijdrage kunnen doen aan de middelen van dit samenwerkingsverband. Op die manier kunnen de kosten worden verdeeld over het lokale, regionale en nationale niveau.

Welke oplossing ook wordt gekozen, iedereen lijkt het erover eens dat het opruimen van drugsafval een maatschappelijke verantwoordelijkheid is en dat particuliere grondeigenaren niet met de kosten zouden moeten blijven zitten.

 Klik hier om het eindrapport te downloaden.

Rekenkamer West-Brabant: toezicht en handhaving (vervolg)

Nadat we in 2018 voor de Rekenkamer West-Brabant onderzoek hebben gedaan naar toezicht en handhaving in de gemeenten Drimmelen, Etten-Leur en Geertruidenberg (zie hier), voeren we in 2019 hetzelfde onderzoek uit in drie andere gemeenten in West-Brabant: Roosendaal, Moerdijk en Bergen op Zoom.

FNV: samenwerking met vakbonden in Caribisch Nederland

De FNV wil, op initiatief van de interne werkgroep Caribbean, verkennen wat de mogelijkheden zijn voor samenwerking met de vakbonden in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De achtergrond van die wens is een morele verantwoordelijkheid die de vakbond voelt, gelet op de bijzondere status van de bovenwindse eilanden binnen het Koninkrijk. We zijn wegens onze expertise op het terrein van de wetgeving in Caribisch Nederland gevraagd een verkenning uit te voeren van de relevante juridische situatie in Caribisch Nederland op de onderdelen werk, inkomen en sociale zekerheid en een vergelijking daarvan te maken met de situatie op die terreinen in Europees Nederland.

Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen: strategische toekomstverkenning

Op basis van de Wet deskundige in strafzaken die eisen stelt aan de kwaliteit, betrouwbaarheid en bekwaamheid van deskundigen, opereert de Nederlands Register Gerechtelijke
Deskundigen (NRGD) sinds 1 januari 2010 als deskundigenregister met een onafhankelijke positie en structurele financiering vanuit het ministerie van Justitie en Veiligheid. In opdracht van het NRGD ontwikkelen we een strategische toekomstvisie voor het NRGD met als centrale vraag hoe het NRGD een centrale positie binnen het ketenkwaliteitssysteem kan verwerven.

Politie en Wetenschap: aard en omvang georganiseerde criminaliteit in de Noordelijke zeehavens

De politie en andere handhavingsorganisaties hebben niet of nauwelijks zicht op wat er zich in de Noordelijke zeehavens (Eemshaven, Delfzijl, Lauwersoog en Harlingen) afspeelt als het gaat om georganiseerde criminaliteit. Concrete controles zijn er weinig en toezicht is er (zeker in de nachtelijke uren) nauwelijks. Geen van de organisaties heeft een goede informatiepositie in de havens. Dit blijkt uit onderzoek van Pro Facto in opdracht van Politie en Wetenschap.

Hoewel er geen concrete bewijzen zijn dat georganiseerde criminaliteit voorkomt in de Noordelijke havens, lijkt het wel aannemelijk dat dat het geval is. De beperkte mate van toezicht en het grotendeels openbare karakter van de havens bieden gelegenheid voor criminele activiteiten die in grotere havens steeds moeilijker worden. Veel betrokkenen binnen en buiten de politie zijn er dan ook van overtuigd dat er zich ook in de Noordelijke zeehavens dingen afspelen die het daglicht niet kunnen verdragen, maar dit is gebaseerd op onderbuikgevoelens.

De prioriteit voor de Noordelijke zeehavens is nu laag. Om prioriteiten te stellen en gerichte acties te kunnen ondernemen is goede informatie een belangrijke voorwaarde. In de systemen van de politie en andere handhavingsorganisaties (zoals de Koninklijke Marechaussee, de douane, inspecties en gemeenten) is die informatie niet aanwezig. Daardoor is er geen gestructureerd en onderbouwd beeld van de aard en omvang van georganiseerde criminaliteit in de zeehavens. De puzzelstukjes komen niet bij elkaar.

Er is sprake van een vicieuze cirkel. De Noordelijke zeehavens hebben geen prioriteit bij de politie en daarom wordt er niet actief en gestructureerd geïnvesteerd om goede informatie boven water te krijgen. Daardoor zijn er geen gerichte controles en acties die verdachte zaken aan het licht brengen, waardoor het onderwerp geen prioriteit krijgt. Die cirkel zou doorbroken moeten worden.

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

 

Zie ook:

Friesch Dagblad: Misdaad heeft vrij spel in Waddenhavens

1Vandaag: Politie wil zeehavens in Noord-Nederland afsluiten voor publiek: 'Criminelen hebben er vrij spel'

Omrop Fryslan: Haven Harns oantreklik foar organisearre kriminaliteit troch tekoart oan tafersjoch

RTV Noord: Geen goed beeld van georganiseerde criminaliteit in noordelijke zeehavens

ZonMw: evaluatie Wet afbreking zwangerschap

De Wet afbreking zwangerschap (Waz) trad in 1984 in werking en functioneert zodoende al zo'n 35 jaar. De wet heeft als hoofddoel het treffen van een evenwicht tussen twee belangrijke waarden binnen de samenleving: rechtsbescherming van ongeboren menselijk leven en zorgverlening aan vrouwen die bij een ongewenste zwangerschap hulp zoeken. Centraal uitgangspunt van de wet is dat abortus onder bepaalde voorwaarden is toegestaan (de strafbaarheid van abortus is onder die voorwaarden opgeheven). In 2005 werd de Waz voor het eerst geëvalueerd. De hoofdconclusie van de onderzoekers luidde dat de wet in het algemeen goed werd nageleefd en dat ook het toezicht op de naleving adequaat functioneerde. De abortushulpverlening was anno 2005 waar nodig beschikbaar en toegankelijk. Wel waren er op onderdelen nog verbeteringen in wet en toepassingspraktijk mogelijk.

In opdracht van ZonMw gaat Pro Facto in een samenwerkingsverband met het AMC de Waz evalueren. Deze tweede evaluatie richt zich opnieuw op het integrale functioneren van de abortuswet in de praktijk en bestrijkt de periode 2005-heden. Er wordt niet alleen gekeken naar de doelbereiking van de wet, maar ook naar hoe de wet functioneert op specifieke onderdelen (reikwijdte; besluitvormingsproces; verlenen van nazorg; kwaliteitsbewaking; en registratie en toezicht). Doen zich ten aanzien van die onderdelen knelpunten of ongewenste neveneffecten voor? Het evaluatieonderzoek besteedt hiernaast aandacht aan de relatie van de Waz met andere wet- en regelgeving en aan de toekomstbestendigheid van de wet.

ZonMw: evaluatie Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de Wet verwijsindex risicojongeren

In 2013 trad de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Deze wet introduceerde een verplichting voor organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren uit de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie om een meldcode vast te stellen, te implementeren en het gebruik en de kennis hiervan onder werknemers te bevorderen. Het werken met een meldcode was geen nieuw fenomeen – de rijksoverheid was al sinds 2004 bezig het gebruik van meldcodes te stimuleren – maar onderzoek had uitgewezen dat over de volle breedte van het veld de beschikbaarheid van meldcodes te laag was en dat veel professionals (nog altijd) onzeker waren over de te zetten stappen als zij geweld in huiselijke kring vermoedden of signaleerden en daardoor terughoudend waren in het melden. De introductie van een wettelijke verplichting om een meldcode te hanteren en daarbij tevens te regelen aan welke minimumeisen een meldcode moet voldoen, moest ervoor zorgen dat organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren en ook hun werknemers voorbereid waren en zouden weten hoe te handelen bij signalen van geweld in huiselijke kring.

Waar het gaat om jeugdigen, kan de Wet verplichte meldcode niet los worden gezien van de Wet verwijsindex risicojongeren (Wet VIR). Beide wetten leggen een sterke nadruk op preventie en vroegsignalering van problemen die de ontwikkeling van een kind (kunnen) bedreigen. De Wet VIR trad in 2010 in werking en regelde de invoering van een landelijk elektronisch informatiesysteem (de verwijsindex) waarin professionals risicosignalen over jeugdigen (tot 23 jaar) konden afgeven.

In opdracht van ZonMw gaat Pro Facto in een samenwerkingsverband met VUmc de Wet verplichte meldcode en de Wet VIR evalueren. De evaluatie wordt geacht smal van insteek te zijn, gericht op de doelstellingen van beide wetten. Daarom ligt de nadruk op het evalueren van de algemene werking en effectiviteit van de Wet verplichte meldcode en de Wet VIR. Omdat deze wetten waar het gaat om jeugdigen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wordt in de evaluatie ook de relatie tussen beide wetten onderzocht.

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken