Gegevensbescherming

Ministerie van BZK/Vereniging van gemeentesecretarissen: de rol van de gemeentesecretaris bij de aanpak van ondermijning (2)

Ondermijning vormt een steeds groter maatschappelijk probleem. Het gaat hierbij om georganiseerde criminaliteit waarbij sprake is van verwevenheid van de boven- en onderwereld. De burgemeester heeft diverse bevoegdheden om ondermijning te bestrijden. Vanuit diverse rollen, verantwoordelijkheden en taken kan echter ook de hashtaggemeentesecretaris een belangrijke actor zijn in de lokale preventie of aanpak van hashtagondermijning.

In opdracht van Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Vereniging van Gemeentesecretarissen gaan BMC en Pro Facto onderzoek doen naar de rol van de gemeentesecretaris bij de preventieve aanpak van ondermijning. Het doel van ons onderzoek is inzicht te krijgen in de rollen van de gemeentesecretaris bij de preventie en aanpak van ondermijning. Het is een inventariserend onderzoek, waarbij we voortborduren op bestaande inzichten en literatuur.

De focus ligt op het ophalen van ervaringen uit de praktijk: op welke wijze geven gemeentesecretarissen invulling aan hun rollen op het gebied van preventie en aanpak van ondermijning? Welke kansen, uitdagingen en knelpunten ervaren zij hierbij en wat hebben zij hierbij naar eigen zeggen nodig om hun rol desgewenst te versterken? Aan het eind van het jaar zal het eindrapport klaar zijn.

Rekenkamer Venlo: aanpak zorgfraude

Volgens schattingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Algemene Rekenkamer en het Openbaar Ministerie loopt de schade door zorgfraude jaarlijks op tot honderden miljoenen tot miljarden euro’s per jaar. Dit gegeven vormde voor de rekenkamers van zeven Noord-Limburgse gemeenten aanleiding om onderzoek te laten doen naar vraag in hoeverre de gemeenten de aanpak van zorgfraude bij de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet op orde hebben.

Pro Facto voerde in 2024-2025 onderzoek uit naar de aanpak van zorgfraude in de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venray en Venlo. In het onderzoek concluderen we dat de gemeenten op diverse fronten werken aan het voorkomen en bestrijden van fraude door zorgaanbieders, maar dat het beter kan en moet. De aanpak van zorgfraude moet in alle fases van de keten beter zijn ingebed: in de inkoop en contractering, de indicatiestelling en het toezicht.

De eerste pijler – de ‘voorkant’ van het proces - is in de basis op orde. Het proces van inkoop van zorg en het beheer van de contracten met zorgaanbieders wordt gedaan door de MGR Sociaal Domein Limburg-Noord, het samenwerkingsverband van de Noord- en Midden-Limburgse gemeenten. De MGR heeft veel specialistische kennis in huis op het gebied van inkoop en aanbesteding, en houdt ook de vinger aan de pols met onder meer periodieke gesprekken met zorgaanbieders.

De tweede pijler betreft de indicatiestelling en begeleiding van cliënten, wat door de gemeenten zelf wordt gedaan. Er worden in de gemeenten wel beheersmaatregelen getroffen, maar het bewustzijn van frauderisico’s en fraudetactieken van aanbieders is onvoldoende ontwikkeld bij de medewerkers van de gemeenten. Daardoor worden mogelijk signalen gemist. Uit het onderzoek volgt dat er nauwelijks gevallen zijn geconstateerd van frauduleus handelen door zorgaanbieders. Dat zou kunnen betekenen dat zorgfraude in de regio in het nauwelijks voorkomt, maar dat is hoogst onwaarschijnlijk. Vermoedelijk komt zorgfraude wel degelijk voor, maar worden de signalen die daarop wijzen onvoldoende opgemerkt.

Signalen worden ook niet altijd gedeeld met de andere gemeenten, de MGR en de toezichthouders. Pas als signalen – groot of klein, urgent of ogenschijnlijk onbeduidend – structureel en consequent met elkaar worden gedeeld, ontstaat een goede informatiepositie over de risico’s, aard en omvang van zorgfraude in de regio. Die gezamenlijke aanpak ontbreekt momenteel.

Aan de ‘achterkant’ van het proces is er het toezicht op zorgfraude, de derde pijler in de aanpak van zorgfraude. We stellen vast dat het toezicht onvoldoende uit de verf komt. Een belangrijke aanbeveling is om de randvoorwaarden voor de toezichthouders te verbeteren – onder meer door hen onder te brengen in de MGR -, om de samenwerking tussen de toezichthouders enerzijds en de gemeenten en de MGR anderzijds te verbeteren en om een visie te formuleren op aanpak van zorgfraude met aandacht voor de rol die preventie, indicatiestelling en toezicht hierin moeten hebben.

Wilt u meer weten? Klik hier om het rapport te lezen.

Rekenkamer Zeist: aanpak ondermijning

Waar de aanpak van georganiseerde criminaliteit van oudsher in het strafrechtelijke domein lag (bij politie en Openbaar Ministerie) is er een steeds grotere rol weggelegd voor gemeenten, bijvoorbeeld omdat de gemeente bestuursrechtelijke instrumenten heeft die ondermijnende criminele activiteiten kunnen bemoeilijken. Daarbij kun je denken aan het sluiten of onteigenen van panden, het intrekken van (exploitatie)vergunningen, het opleggen van dwangsommen, bestuursdwang of boetes en de inzet van de Wet Bibob. Ook heeft de gemeente vanwege haar publieke taak veel informatie die andere overheidspartners kunnen gebruiken om interventies te doen. In de samenwerking met haar partners vervult de gemeente een wettelijke regierol op het gebied van veiligheid.

De rekenkamer van Zeist wil met een onderzoek beter inzicht krijgen in de aard en omvang van ondermijnende criminaliteit binnen de gemeente Zeist, de aanpak ervan en de rol van raad. Pro Facto gaat dit onderzoek uitvoeren. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

Wat kan op basis van inzicht in (de aanpak van) ondermijnende praktijken in Zeist worden geconcludeerd over het Zeister ondermijningsbeleid en de uitvoering daarvan en op welke wijze geeft de gemeenteraad mede vorm aan dit beleid?

Rekenkamer Eemsdelta: aanpak ondermijning

Waar de aanpak van georganiseerde criminaliteit van oudsher in het strafrechtelijke domein lag (bij politie en Openbaar Ministerie) is er een steeds grotere rol weggelegd voor gemeenten, bijvoorbeeld omdat de gemeente bestuursrechtelijke instrumenten heeft die ondermijnende criminele activiteiten kunnen bemoeilijken. Daarbij kun je denken aan het sluiten of onteigenen van panden, het intrekken van (exploitatie)vergunningen, het opleggen van dwangsommen, bestuursdwang of boetes en de inzet van de Wet Bibob. Ook heeft de gemeente vanwege haar publieke taak veel informatie die andere overheidspartners kunnen gebruiken om interventies te doen. In de samenwerking met haar partners vervult de gemeente een wettelijke regierol op het gebied van veiligheid. Zowel in de prioritering, de afstemming en de coördinatie van maatregelen die getroffen worden om de veiligheid in de gemeente te waarborgen.

De rekenkamer van de gemeente Eemsdelta wil met een onderzoek beter inzicht krijgen in de aard en omvang van ondermijnende criminaliteit binnen de gemeente en in de effectiviteit van de al bestaande gemeentelijke aanpak om deze criminaliteit te bestrijden. Ook wil de rekenkamer inzicht in de rol van de gemeenteraad bij de ondermijningsaanpak. Pro Facto gaat dit onderzoek uitvoeren. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

Wat is de aard en omvang van ondermijnende criminaliteit in de gemeente Eemsdelta, hoe adequaat is zowel beleid als uitvoering in de bestrijding van ondermijning en hoe vult de gemeenteraad zijn kaderstellende en controlerende rol op dit thema in?

WODC: evaluatie pilot digitale meldplicht voor voetbalvandalen

Aan voetbalvandalen die ernstige overlast hebben veroorzaakt kan een gebiedsverbod worden opgelegd. Dat gebeurt op grond van de Wet Maatregelen bestrijding hashtagvoetbalvandalisme en ernstige overlast (MBVEO), die ook wel bekend staat als dehashtagVoetbalwet. Doel van een hashtaggebiedsverbod is dat voetbalvandalen tijdens een wedstrijd niet in het stadion kunnen zijn.

Handhaving van een gebiedsverbod was in de praktijk lastig. Om hierin te voorzien is sinds 2015 ook een digitale meldplicht mogelijk. Hiervoor gaat in april een pilot van start met de digitale meldplicht bij voetbaloverlast in drie gemeenten met betaald voetbalorganisaties (BVO’s): Leeuwarden, Rotterdam en Utrecht. Voor het melden is een apparaat, de ‘Mini ID’, ontwikkeld, waarmee overlastgevers zich moeten melden met een vingerafdruk. De Mini ID checkt met GPS de locatie van de meldplichtige, zodat te controleren is vanaf waar die zich meldt en of die zich aan diens gebiedsverbod houdt.

Pro Facto gaat deze pilot evalueren. Doel is om de werking van en ervaringen met de digitale meldplicht van zowel meldplichtigen als gemeenten te achterhalen. Onderzoeksvragen zijn ook of de Mini ID en de gebruikte procedures geschikt zijn om uit te breiden naar alle gemeenten met een BVO en hoeveel geld en capaciteit daarvoor nodig is.

WODC: de Staat van het Notariaat

Het notariaat is naast de advocatuur en de gerechtsdeurwaarderij een van de juridische beroepsgroepen die burgers en ondernemers in staat stellen hun recht te halen en juridische geschillen op te lossen. Deze juridische beroepen dragen bij aan de toegang tot het recht en aan het goed functioneren van de rechtsbedeling.

De notaris verschaft rechtszekerheid, bevordert rechtsbescherming en waarborgt een goed functionerend rechtsverkeer door advisering en het vastleggen van rechtshandelingen en/of rechtsverhoudingen in notariële akten. De notaris is openbaar ambtenaar, maar ook ondernemer als vrij juridisch beroep. Een notaris mag de tarieven die hij cliënten in rekening brengt zelf bepalen.

In opdracht van het WODC voeren we onderzoek uit naar de aanbodzijde van de notariële dienstverlening, waarbij de aantrekkelijkheid en toekomstbestendigheid van het beroep centraal staan. We kijken naar ontwikkelingen binnen de beroepsgroep en de beroepsopleiding. Het onderzoek voeren we uit aan de hand van literatuur- en documentstudie, interviews, een enquête en een expertmeeting. De resultaten worden naar verwachting in de loop van het najaar van 2025 gepubliceerd.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW): privacy en voorkomen discriminatie bij de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI)

Voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onderzochten Pro Facto, Hooghiemstra & Partners en Femke de Vries hoe de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) omgaat met privacy en het voorkomen van discriminatie. In de LSI werken overheidsorganisaties zoals gemeenten, het UWV en de Nederlandse Arbeidsinspectie samen in projecten. Dit doen ze om te zorgen dat mensen en bedrijven zich houden aan de regels in de sociale zekerheid (bijvoorbeeld voor uitkeringen) en de arbeidswetten. Een project kan gaan over een wijk of gebied. Of over een onderwerp of een soort bedrijven, zoals de horeca.

Uit het onderzoek blijkt dat er veel aandacht is voor privacy, maar dat de samenwerking tussen overheidsorganisaties hierin verbeterd kan worden. De organisaties binnen een LSI-project hebben onvoldoende inzicht in elkaars gebruik van persoonsgegevens, terwijl gezamenlijke verantwoordelijkheid nodig is.

Voor het voorkomen van discriminatie zijn te weinig maatregelen vastgelegd. Er wordt onvoldoende getoetst of projecten (onbedoeld) leiden tot ongelijke behandeling, vooral als het gaat om indirecte discriminatie.

Daarom adviseren we overheidsorganisaties om bij LSI-projecten vanaf het begin bewuster om te gaan met privacy en gelijke behandeling, met betere samenwerking, duidelijke verantwoording en strengere controles.

Lees hier direct het rapport, of klik hier voor de Tweede Kamer-documenten.

WODC: controle digitale gegevensdragers

Ongeveer 300 keer per jaar legt de rechter een voorwaardelijke straf op met als voorwaarde een controle van de digitale gegevensdragers. De Reclassering is verantwoordelijk voor het toezicht, waarbij de politie tot medio 2023 in opdracht van de Reclassering met specifieke software het technisch onderzoek voor haar rekening nam.

Samen met Hooghiemstra & Partners en Ester Post (Rijksuniversiteit Groningen) hebben we onderzoek gedaan naar deze controle van digitale gegevensdragers van personen die zijn veroordeeld voor online seksueel misbruik van kinderen. Aanleiding was dat zowel de politie als de Reclassering problemen ondervond met deze werkwijze. De politie had te maken met capaciteitsproblemen en zag de controle niet als haar kerntaak. De Reclassering had zorgen over de juridische toelaatbaarheid van de controle.

Het onderzoek bestond uit drie delen:

  • Een evaluatie van de oude controlemethode;
  • Een onderzoek naar de doorontwikkeling van de controles; en
  • Een verkenning om te zien of de controlemethode kan worden uitgebreid naar andere online delicten.

De belangrijkste aanbeveling over de doorontwikkeling van de controle is dat wanneer een rechter een controle als bijzondere voorwaarde oplegt, deze ook daadwerkelijk door de Reclassering moet worden uitgevoerd. De Reclassering heeft daarvoor meer capaciteit en middelen nodig om de controle zelfstandig uit te kunnen voeren. Daarvoor zal de Reclassering extra personeel met de juiste ICT-vaardigheden moeten aannemen.

Ook zullen het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Rechtspraak en de Reclassering – los van de individuele casuïstiek – meer met elkaar in overleg moeten treden over de formuleringen van de bijzondere voorwaarde en de uitvoerbaarheid ervan. De focus van de controle moet liggen op het verkrijgen van inzicht in risicovol gedrag. De software dient dit geautomatiseerd te kunnen detecteren.

Tot slot bevelen we in het licht van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet aan om een specifieke rechtsgrondslag te creëren in een wet in formele zin voor de controle van gegevensdragers.

Klik hier voor het onderzoeksrapport.

Klik hier voor de factsheet.

Nederlandse Orde van Advocaten: toezicht, klacht- en tuchtrecht

In opdracht van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) gaan we onderzoek doen naar het toezicht op de advocatuur en het klacht- en tuchtrecht. De resultaten moeten een uitweg bieden uit de impasse waarin de discussie over het toezicht momenteel verkeert. In navolging van het vorige kabinet is de NOvA voorstander van de oprichting van een Onafhankelijk Toezichthouder Advocatuur. Dat instituut zou zich uitsluitend moeten bezighouden met het toezicht op advocaten. De behandeling van klachten tegen advocaten blijft in dat voorstel bij de lokale dekens, die op dit moment ook belast zijn met het toezicht. De Tweede Kamer nam vorige zomer echter een motie aan, waarin erop wordt aangedrongen om zowel toezicht als klachtbehandeling bij de OTA onder te brengen. De algemene raad van de NOvA wil een nader onderzoek om te komen tot een definitieve visie.

WODC: demonstratievrijheid

Het recht om te demonstreren zoals neergelegd in onze Grondwet en in internationale verdragen is een groot goed in een democratische rechtsstaat. Desalniettemin betreft het geen absoluut recht en is het zaak dat de uitoefening van dit recht er niet toe leidt dat onevenredig afbreuk wordt gedaan aan andere rechten, vrijheden en belangen. Pro Facto (Heinrich Winter, Erwin Krol, Joachim Bekkering en Marieke Diekema) gaat onderzoek door naar dit demonstratierecht. Zij maken deel uit van een groter onderzoeksteam, bestaande uit Berend Roorda en Noor Swart (Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen), Joeri Bemelmans en Alice Dejean de la Bâtie (Tilburg University) en Klaas Rozemond (Universiteit van Amsterdam). Opdrachtgever is het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC).

Het spanningsveld tussen enerzijds de demonstratievrijheid en anderzijds andere rechten, vrijheden en belangen doet zich de laatste jaren met name voor bij drie tamelijk indringende demonstratietypen:

  • Demonstraties waarbij demonstranten moedwillig de grenzen van het recht overschrijden, zoals het geval kan zijn bij blokkade- en bezettingsacties.
  • Demonstraties waarbij fundamentele rechten van derden in het gedrang kunnen komen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan demonstraties pal voor de ingang van een abortuskliniek en demonstratieve koranvernielingen in de nabijheid van een moskee.
  • Demonstraties die internationaal spanning kunnen opleveren. Voorbeelden hiervan zijn demonstraties in de nabijheid van een ambassade of waaraan een afgevaardigde van een buitenlands regime deelneemt die als onwenselijk wordt beschouwd door de Nederlandse autoriteiten.

De onderzoeksvraag is of het Nederlandse demonstratierecht zoals dat is neergelegd in onder meer de ruim 35 jaar oude demonstratiewet - de Wet openbare manifestaties - voldoende handvatten biedt om dergelijke tamelijk indringende demonstraties te reguleren op een wijze die recht doen aan enerzijds de fundamentele demonstratievrijheid en anderzijds andere rechten, vrijheden en belangen.

Mixed-methodsbenadering

De onderzoekers hanteren een mixed-methodsbenadering, waarin zij doctrinair, rechtsvergelijkend en empirisch onderzoek combineren. Het onderzoek bevat een rechtsvergelijking met de aanpak van demonstraties in Duitsland, Engeland en Frankrijk. Daarnaast wordt met enquêtes - onder meer onder alle burgemeesters in Nederland -, interviews en casestudy’s onderzocht hoe het demonstratierecht in de praktijk functioneert en in hoeverre volgens betrokkenen in de Nederlandse rechtspraktijk het huidige wettelijke kader voldoende handvatten biedt om de bovengenoemde drie typen demonstraties te reguleren.

Uitkomsten en duur van het onderzoek

De uitkomsten van het onderzoek worden opgeleverd aan het WODC, dat de resultaten zal publiceren. Aan de hand daarvan kan de regering bepalen of zij aanpassingen in wet- en regelgeving wil voorleggen aan het parlement. Naar verwachting wordt het WODC-rapport aan het einde van de zomer van 2025 opgeleverd.

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken