Ontslag op staande voet, een onverantwoorde gok?!

Ontslag op staande voet, een onverantwoorde gok?!

Onder het oude, tot 1 juli 2015 geldende recht, was de afwikkeling van een ontslag op staande voet betrekkelijk overzichtelijk. De financiële risico’s konden meestal vrij redelijk worden ingeschat. Inmiddels is duidelijk dat dit door invoering van de WWZ per 1 juli 2015  ingrijpend is gewijzigd. Na een ontslag op staande voet is de werkgever de regie goeddeels kwijt. Aan het eind van de rit kan hij voor aanzienlijke kosten komen te staan die zomaar meer dan een jaarsalaris kunnen bedragen. Hoe zit dat?

 Tot 1 juli 2015

Tot 1 juli 2015 werd een ontslag op staande voet meestal op de volgende wijze afgewikkeld:

  • de werknemer riep per brief de nietigheid in van het ontslag op staande voet;
  • als reactie diende de werkgever bij de kantonrechter een voorwaardelijk ontbindingsverzoek in; daarin verzocht de werkgever de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor het geval het ontslag op staande voet ongeldig mocht blijken te zijn en het dienstverband dus nog bestond;
  • op het ontbindingsverzoek werd binnen 7 tot 10 weken beslist.

Hoger beroep tegen de voorwaardelijke ontbindingsbeslissing was niet mogelijk. De werkgever wist daardoor binnen 10 weken waar hij aan toe was. Indien de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk had ontbonden, was de werkgever ervan verzekerd dat door die ontbinding de loondoorbetalingsverplichting definitief was geëindigd, ongeacht hoe over de (on)geldigheid van het ontslag op staande voet zou worden geoordeeld. De werkgever wist daar door binnen die termijn dat hij nooit meer kwijt zou kunnen zijn dan het loon voor de periode van het ontslag op staande voet tot aan de datum van voorwaardelijke ontbinding, eventueel vermeerderd met de ontbindingsvergoeding. En ook die ontbindingsvergoeding liet zich vrij redelijk inschatten.

Onder het oude recht kon de kantonrechter welbeschouwd ontbinden om iedere reden, ook als de werkgever op een verwijtbare wijze op ontslag had aangestuurd. De kantonrechter kon de onbillijkheid van die ontbinding dan compenseren met een hogere ontbindingsvergoeding. Kantonrechters plachten die mogelijkheid veelvuldig te benutten indien voorzienbaar was dat een zinvolle voortzetting van de arbeidsrelatie illusoir was.

De praktijk was daarom dat een ontslag op staande voet veelal binnen afzienbare tijd, al dan niet door middel van een schikking tot een beëindiging van het dienstverband leidde, waarbij de werkgever wist tegen welke kosten het dienstverband was beëindigd.

 

Na 1 juli 2015

Door de invoering van de WWZ is het speelveld volslagen veranderd. Het verloop is nu als volgt:

  • de werkgever ontslaat de werknemer op staande voet;
  • de werknemer dient binnen twee maanden een procedure aanhangig te maken waarin hij de kantonrechter vraagt het ontslag op staande voet te vernietigen;
  • de werkgever kan dan aan de kantonrechter vragen de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor het geval het ontslag op staande voet ongeldig mocht blijken.

Maar anders dan voorheen worden deze procedures in beginsel gezamenlijk behandeld. Dat vertraagt de ontbindingsprocedure omdat het ontbindingsverzoek van de werkgever pas in behandeling kan worden genomen nadat de werknemer een verzoek tot vernietiging heeft ingediend.

Verder geldt onder het nieuwe recht ook voor ontbindingsprocedures het volledige bewijsrecht. Dit betekent dat als een werknemer de gronden voor de gevorderde ontbinding weerspreekt en daarbij een toereikend bewijsaanbod doet, de kantonrechter gehouden is een getuigenverhoor te gelasten. Daarmee zijn al snel 4 tot 6 maanden gemoeid. Ontbinding is daardoor niet alleen moeilijker geworden maar ook de procedure en daarmee het risico voor de periode dat het loon moet worden doorbetaald, is aanzienlijk verlengd.

Daar komt bij dat de ontbinding alleen nog maar kan worden toegewezen op één van de limitatief in de wet genoemde gronden. Ook daardoor is ontbinding moeilijker geworden. De kantonrechter kan niet ontbinden op de enkele grond dat hij denkt dat voortzetting van het dienstverband toch niets meer wordt. Evenmin kan hij ontbinden wegens verstoorde verhoudingen indien de werkgever daarop heeft aangestuurd of in het geval die verstoorde verhoudingen zijn veroorzaakt door een onterecht ontslag op staande voet.

De loonstop die de werkgever vroeger dus betrekkelijk gemakkelijk kon verkrijgen door middel van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek is dus beduidend moeilijker geworden.

 

Maar het is nog veel ernstiger!

Sedert 1 juli 2015 kan tegen een ontbindingsbeslissing hoger beroep worden ingesteld. Het gevolg daarvan is dat zelfs indien de kantonrechter het verzoek tot ontbinding voor zover vereist heeft toegewezen, de werkgever niet de zekerheid heeft dat het dienstverband daarmee definitief is beëindigd. Na een termijn voor hoger beroep van 3 maanden en een procedure in hoger beroep met eventueel opnieuw getuigenbewijs, wat ook zomaar weer 8 maanden kan duren, bestaat het risico dat in hoger beroep wordt beslist dat de ontbinding ten onrechte is uitgesproken. Het Gerechtshof kan de werkgever in dat geval veroordelen de arbeidsrelatie met terugwerkende kracht te herstellen. Het gevolg is dat over een aanzienlijke periode salaris moet worden nabetaald.

 

Kan het nog erger?

Minstens zo erg is in ieder geval dat als de kantonrechter het ontslag op staande voet geldig oordeelt, hij het voorwaardelijk ontbindingsverzoek moet afwijzen. Naar het oordeel van de Hoge Raad valt er in dat geval niets te ontbinden. Verder heeft de Hoge Raad beslist dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet voorwaardelijk kan ontbinden voor het geval het Gerechtshof het ontslag op staande voet ongeldig mocht oordelen.

De consequentie daarvan is dat als de kantonrechter het ontslag op staande voet geldig oordeelt maar het Gerechtshof in hoger beroep beslist dat het ontslag op staande voet ongeldig is,  de werkgever het risico loopt dat hij met terugwerkende kracht wordt veroordeeld het dienstverband te herstellen tot de datum van het ontslag op staande voet. Weliswaar kan hij in dezelfde procedure het Gerechtshof verzoeken de arbeidsovereenkomst voor zover vereist te ontbinden, te weten voor het geval het Gerechtshof het ontslag op staande voet ongeldig mocht oordelen, maar die ontbinding werkt alleen maar voor de toekomst.

Onder het nieuwe recht loopt een werkgever bij een ontslag op staande voet derhalve het risico dat hij nog aan loon dient te betalen:

- 2 maanden voordat de werknemer in rechte vernietiging vordert;

- 8 maanden procedure bij de kantonrechter;

- 3 maanden appèltermijn;

- 8 maanden voor de procedure in hoger beroep;

---------------------------------------------------------

totaal 21 maanden loon

Als je als werkgever dan het geluk hebt dat het in hoger beroep herhaalde voorwaardelijke ontbindingsverzoek wordt toegewezen, ben je daarnaast nog het loon verschuldigd over de opzegtermijn alsmede de transitievergoeding.

Een in eerste instantie bij de kantonrechter gewonnen procedure over het ontslag op staande voet kan dus na 2 jaar alsnog eindigen in een financieel debacle.

 

Nooit meer ontslag op staande voet?

Ontslag op staande voet blijft natuurlijk mogelijk en geregeld zijn de financiële consequenties ondergeschikt aan het belang bij een werkbare organisatie maar gezien alle risico’s doen werkgevers er verstandig aan de mogelijkheid van ontslag op staande voet af te zetten tegen het alternatief van een ontbinding wegens ernstig verwijtbaar gedrag.

 

Wie daar meer over wil weten zijn wij graag van dienst.

Govert Brouwer

Jannet terpstra

Zoeken